Willem naar het vasteland vertrokken en nadat reeds 27 Juli 1691 een ‘publyk dank-gebed’ over zijn ‘victorieën in Yrland’ in de kerk te Amerongen was gedaan, werd in zijn presentie aldaar 21 Maart 1692 een predicatie gehouden over de ‘zeeghafte heldendaden van den Generaal van Ginkel. (Over deze leerrede, die werd uitgegeven, schreef Ds. Jacobus Anspach een lezenswaardig opstel in den Geld. Volksalm. 1874, 54-90).
Al spoedig daarna was hij weer te velde, want hij was tegenwoordig bij de inneming van Namen door Lodewijk XIV; 3 Aug. 1692 streed hij bij Steenkerken en was in hetzelfde jaar voorzitter van den krijgsraad, die Grandval veroordeelde wegens zijn aanslag op het leven van Willem III. In het volgend jaar was hij met zijn regiment in den slag bij Landen (19 Juli 1693), waar hij ternauwernood den dood door verdrinking in de Geete ontkwam bij een poging om gedurende den terugtocht de orde te herstellen. In den veldtocht van 1695 commandeerde hij de hollandsche ruiterij in het leger van den keurvorst van Beieren en verwierf grooten roem bij de herneming van Namen. Vroeg in het volgend voorjaar ondersteunde hij de onderneming van Coehoorn tegen Givet waar deze de rijke magazijnen verwoestte, door Lodewijk XIV aldaar met het oog op den aanstaanden veldtocht aangelegd.
In 1702 commandeerde hij het Statenleger, dat in het land van Kleef was bijeengetrokken. Met 14000 man was hij gelegerd op de Mookerheide, waar het fransche leger onder den hertog van Bourgogne, groot 50000 man hem zocht te overrompelen. Al vechtende trok hij zich voorzichtig terug, wierp zich in de buitenwerken van Nijmegen en hier, dapper bijgestaan door de burgerij van die stad, drong hij den vijand terug en verijdelde alzoo het plan van dezen om in het hart der Republiek door te dringen, (11 en 12 Juni 1702). Hij was daarna tegenwoordig bij de meeste belegeringen in dat jaar (Keizersweerd, Venloo, Stevensweert, Roermond, Luik, Stockem, Grevenbroek en Hamond) en werd na het overlijden van den graaf van Nassau-Usingen tot veldmaarschalk van het staatsche leger aangesteld (19 Oct. 1702). Doch eer de nieuwe veldtocht werd geopend en slechts weinige dagen nadat hij in een grooten krijgsraad te 's Gravenhage het ontwerp daarvoor had helpen beramen, werd hij 9 Februari door een beroerte aangetast, die hem 11 Februari 1703 binnen Utrecht uit het leven rukte. Hij werd met 16 kwartieren te Amerongen begraven.
Hij woonde een groot deel van zijn leven te Utrecht, ook wel te 's Gravenhage. In laatstgenoemde stad bewoonde hij het z.g. ‘Huis van IJsselstein’ of ‘Huis van der Nieuburg’, ook onder den naam van ‘de Moriaen’ voorkomende, gelegen aan de Plaats op den hoek van den Kneuterdijk.
Van Reede huwde te Ellecom 26 Aug. 1666 Ursula Philippota van Raesfelt, vrouwe van Herreveld, Middachten, Roenburg en Nienburg, overleden op Middachten 30 Sept. 1721; dochter van Reinier, heer van Middachten, en van Margaretha van Leefdael. Uit dit huwelijk sproten zes zoons en acht dochters: Frederik Christiaan (kol. 1013), Godard Adriaan (kol. 1022) en Reinhard (kol. 1020). Een zoontje overleed jong; van de beide anderen is Jacob, heer van Elst, geb. 4 April 1681, in 1702 als luitenant aangesteld op het schip van den luit.-admiraal Philips van Almonde, werd extraord-kapitein ter zee bij de admiraliteit