gehekeld is en door genoemden daartegen in bescherming genomen is.
Kort daarna begon Pierson zijn: Moeridis Atticistae Lexicon Atticum, accedit Aelii Herodiani Philaeterus, e ms. nunc primum editus, verschenen te Leiden 1759, herdrukt door G.A. Koch Leipzig 1830, 31 en door C. Jakobitz ook te Leipzig 1830 met de Verisimilia erachter. Geschreven is het boek op raad van van Lennep, Ruhnkenius en Bernard (zie voorrede pag. v) opgedragen aan de Curatoren van Franeker, en voorzien van een prijsgedicht van E.W. Higt. Het boek is door Cobet geprezen (zie Boot, pag. 43). Gedrukt zijn verder van Pierson twee stukken: een gedicht ter eere van Willem IV: Carmen ad Europae Pacificatorem principem Gulielmum IV ... (Fran. 1748) en een ander: In obitum ... Dom. Baeck, [prof. te Franeker, gest. 17 Mei 1750]. (Fran. 1750).
Studia critica in Scriptores graecos in hs. op de leidsche bibliotheek (Codices Bibl. Publ. Lat. 139; zie ook 120 en 142).
Henr. Joh. Arntzenius (I kol. 178) heeft het rectoraat te Leeuwarden gehad, nadat Pierson 29 Oct. 1759 aan de pokken bezweken was.
Verreweg voornaamste bron: I.C.G. Boot, De historia Gymnasii Leovardensis (1890) 39-43 met de noten. Dan: Saxe, Onom. VII, 174, 283; Luc. Müller, Gesch. d. kl. Philologie i.d. Nied. 92, vooral de noot; Sandys, Hist. of class. Scholarship II, 461.
Slijper