[Oosterzee, Johannes Jacobus van]
OOSTERZEE (Johannes Jacobus van), zoon van Mattheus Hendrik van O. en Debora Jacoba Thomson, geb. 1 April 1817 te Rotterdam, overl. 29 Juli 1882 te Wiesbaden, begraven te Utrecht. Hier had hij gestudeerd van 1834-1840 en promoveerde hij op eene dissertatie De Jesu e virgine Maria nato; hier was hij, na predikant te zijn geweest te Eemnes, Alkmaar en Rotterdam, van 1863 tot zijn dood hoogleeraar, eerst in bijbelsche theologie, dogmatiek en practica, na 1877 in de inleiding tot het N.T., de wijsbegeerte van den godsdienst en de dogmengeschiedenis. Behoorende tot de orthodoxe richting, was hij geenszins een confessioneel man. Door zijn ijzersterk geheugen, zijn bloemrijken stijl en schoone voordracht, was hij een der beroemdste kanselredenaren van zijn tijd. Als redacteur der Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie, met zijn ambtgenoot Doedes, vond hij gelegenheid zijn theologisch standpunt herhaaldelijk te verdedigen. Zijn Leven van Jezus getuigt van groote belezenheid en van zijne gave der apologetiek. In 1844 werd door het Haagsch Genootschap zijne verhandeling over De waarde van de Hand. der Ap. bekroond.
Niet alleen op theologisch, eveneens op letterkundig gebied heeft van Oosterzee met de talenten hem geschonken rijkelijk gewoekerd. Eene volledige opgaaf van zijne vele pennevruchten bevat zijn hieronder genoemd levensbericht; onder deze ook een aantal gedichten en feestredenen.
Hij was gehuwd met Cornelia Maria Elisabeth de Wilde.