[Oeveren, Cornelis van]
OEVEREN (Cornelis van), geb. 18 Nov. 1694 te Rotterdam, overl. aldaar 16 Mei 1787 en begraven te Krimpen aan de Lek, was een zoon van Johannes van Oeveren en Clara Cornelis. Na verschillende ambachten gehad te hebben, nu hier dan daar, vestigde hij zich in zijn geboorteplaats als wagenmaker. Al zeer spoedig schijnt hij om zijn politieke gevoelens bekend geweest te zijn als de ‘princelijke wagenmaker’ en, mag men zijn autobiographie gelooven, dan zou voornamelijk aan hem te danken zijn geweest het besluit der stedelijke regeering te Rotterdam van 29 April 1747 om den Prins, voor zoover de stad aanging, te benoemen tot stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van Holland. Dat hij toen vooral, en ook later, een rol gespeeld heeft te Rotterdam als leider en woordvoerder van de prinsgezinde kleine burgerij is wel zeker, al is zijn invloed niet zoo groot geweest, als hij zelve voorgeeft. Hij is een voorlooper van Kaat Mossel, doch de kroon der martelaarschap is hem onthouden en daardoor is zijn naam minder bekend gebleven. Zijn diensten aan den stadhouder en diens partij bewezen bleven niet onbeloond en in 1748 ontving hij een aanstelling tot hofhellebaardier bij de admiraliteit op de Maas, welke betrekking hij tot 1782 heeft vervuld, toen hij eervol ontslag daaruit verkreeg en Prins Willem V hem uit eigen middelen een toelage toekende. Bezorgde zijn vurige oranjeliefde, die ook bleek 8 Maart bij de meerderjarigverklaring van Willem V, hem de eer meermalen in aanraking te komen met leden van de stadhouderlijke familie, zij haalde hem tevens de vijandschap der tegenpartij op den hals en schimpschriften en een spotprent waren daarvan het gevolg.
Hij is driemaal gehuwd geweest n.l. eerst met Neeltje Strijtdonk, daarna met Neeltje van der Baars, en ten slotte, nog in 1778, met Maggeltje Bellaert.
Van hemzelf verschenen in druk: Levensbeschrijving van Cornelis van Oeveren, Eertijds wagenmaker en sedert hellebaardier bij het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit op de Maze (Rotterdam), en Historisch verhaal van hetgene voorgevallen is voor en bij de verkiezing van zijne doorluchtige hoogheid Willem Karel Hendrik Friso tot stadhouder over de vereenigde provincien. Voor zoo verre de stad Rotterdam betreft, voorgevallen voor en op den 29sten April 1747 (Rotterdam 1748), welk geschrift in 1751 herdrukt werd met een opdracht aan Z.H. prins Willem IV, aan wien van Oeveren eigenhandig een exemplaar van het boekje aanbood, en Schets der fransche Maandag, Beschreven door Cornelis van Oeveren, Eertijds wagemaker op het Haagscheveer te Rotterdam. Benevens eenige Aanmerkingen op het Boek, genaamt het gedenkboek van Nederlandt van het jaar 1747. De zes eerste maanden. En een opdracht aan Mejufvrouw gebooren Bekker. (Te Rott. 1776.)
Zijn portret in kopergravure door P. Tanjé naar G. Bakhuysen zag het licht en een caricatuur van hem door Stolker. Ook werd zijn portret meermalen in aarde gebakken. Bovendien is er nog een portret in zwarte kunst door J. de Groot.
Zie: G. van Rijn: Cornelis van Oeveren,