werd ook hij plotseling gevangen genomen. Een der pachters namelijk uit 's Gravenmoer had hem als medeschuldige aangeklaagd, steunende op een dreigend gezegde van N., toen deze de tienden ophaalde, ‘dat hij binnen kort wel meer middelen tot zijn beschikking zou hebben, om het hem toekomende te krijgen.’ Uit deze woorden had de pachter opgemaakt, dat, volgens N., de Spanjaarden weer spoedig te Maastricht meester zouden zijn. Broeder N. werd nu op de meest wreedaardige wijze gebonden en onder spot en smaad, gedurende elf uren boven een vuur geplaatst. Maar ondanks al die martelingen beleed hij niets, waaruit zijn schuld of die van een Jezuïet kon opgemaakt worden. Toch werd hij ter dood veroordeeld. Begeleid door twee calvinistische predikanten, wier hulp hij echter afwees, werd hij naar het schavot gevoerd, en protesteerde tegen den inhoud van het vonnis, dat hem werd voorgelezen. Daarna betuigde hij nogmaals voor alle aanwezigen zijn onschuld en sprak zijn overtuiging uit, dat hij niet gedood zou zijn, als hij geen Jezuïet was geweest. Zijn lichaam werd onder de galg bij de Duitsche poort begraven en zijn hoofd op den wal op een staak gezet.
Zijn portret in Hamy, Galerie d. Jésuites I.
Zie: C. Waldack, Historia Provinciae Flandro-belgicae societatis Jesu (Bruxellis 1867), 71.
Derks