[Noordmans, Durk Piers]
NOORDMANS (Durk Piers), geb. te Spannum 29 Dec. 1828, gest. te Scharnegoutum 12 Dec. 1907, zoon van Pier Noordmans (overl. 1834) en Antje Rispens (overl. 1857), die het landbouwbedrijf te Spannum uitoefenden. Hij genoot het lager onderwijs slechts bij kleine tusschenpoozen, daar hij niet aan de inenting werd onderworpen. Bij deze gebrekkige opleiding waren zijn vorderingen meer dan voldoende en vooral blonk hij uit in het oplossen van rekenkunstige vraagstukken. Het huisgezin zijner ouders behoorde tot de toentijds weinige, bijna uitgestorven ‘fijnen’, die nog iets kenden van ‘de verdrukking dezer wereld’. Hij werd dan ook streng puriteinsch opgevoed en las reeds als knaap Zions worstelingen van Fruytier. Dit zette op zijn gansche persoonlijkheid een stempel voor het geheele leven. De puriteinsche levensopvatting en een religieuze tucht weerden alle meer uitgelaten vroolijkheid, elk ruw, ja elk sterk woord. Hij verliet het huis zijner moeder in Mei 1853, toen hij een boerderij begon te Tzum. Hij huwde in Mei 1856 met Sjoerdje Ypma, uit welk huwelijk vier kinderen geboren werden, waarvan de oudste dochter, die gehuwd is geweest met Ds. H.C. Lambers te Lunteren, nog in leven is. Te Tzum werkte hij mee aan de oprichting van de school met den bijbel. In 1867 verhuisde hij naar Oosterend (Fr.), waar hij 15 Mei 1870 hertrouwde met Gerbrig Oepkes de Roos, uit welk huwelijk drie zoons geboren werden, die alle nog in leven zijn. Hier werkte hij ook mede aan de oprichting van de school met den bijbel en hield jaarlijks op de schoolvergadering als voorzitter een schoolrede. Staat, kerk en school genoten zijn levendige belangstelling. De namen en geschriften van Groen van
Prinsterer, Capadose, da Costa en andere réveilmannen waren op de boerderij oude, trouwe bekenden en in deze ruimere dogmatische sfeer gevoelde hij zich beter thuis dan in de meer scholastieke opvattingen van Dr. Kuyper. Toen Dr. Hoedemaker te Nijland in 1888 het Weekblad de Gereformeerde Kerk begon te schrijven, verblijdde Noordmans zich hartelijk in de meer religieus-ethische richting van dezen theoloog tegenover de scholastieke theologie van de Heraut. In eerstgenoemd weekblad schreef hij in 1892