N.
[Naerden, Maarten van]
NAERDEN (Maarten van), of van Neerden, zoon van Jacob van Naerden, overl. in 1566. Hij voerde den titel van licentiaat in de beide rechten, zonder dat blijkt waar hij dien verwierf. Daarmede getooid werd hij in 1508 en nogmaals in 1513 in de matrikel der germaansche natie te Orleans ingeschreven als Martinus de Narden (de Nardis). 29 Juli 1527 werd hij bij de ordening van het Hof van Friesland tot raadsheer in dat Hof benoemd, waarin hij kort daarop als eerste raad zetelde. Sinds 1529 fungeerde hij met den bekenden raadsheer Kempo van Martena, die tegelijk met hem te Orleans gestudeerd had, als gecommitteerde ‘op tstuk vanden Lutheriaenen’ in Friesland. 15 Mei 1537 werd hij raad-extraordinaris in het Hof van Holland op een wedde van ƒ 300 per jaar, gelijk hij als raad in Friesland had genoten. Daarna werd hij in 1538 (volgens Buchelius 6 Aug. 1538) president van het Hof van Utrecht als opvolger van Gaspar Levinus van Hoghelande. Als zoodanig was hij in 1538 met Joost Sasbout gecommitteerd namens Karel V om met de gezanten van den utrechtschen bisschop te onderhandelen over de grenzen der geestelijke en wereldlijke jurisdictie in Utrecht. In 1541 werd hij, terwijl Hector van Hoxwier hem te Utrecht opvolgde, benoemd tot luitenant van Groningen, president der hoofdmannenkamer. In die betrekking toonde hij zich een gematigd man, doch had met tegenwerking der stad Groningen te kampen. De moeilijkheid was vooral deze, dat de stad het in haar macht had om hem zijne bijzitters, de hoofdmannen, als in de eerste plaats stedelijke ambtenaren en der stad ‘meer gesworen dan den Koninck’, te ontnemen. Volgens het verhaal van Abel Eppens zou hij daarop gezegd hebben: ‘Wat sal ick
juu richten; hier sytte ick allene als een arendt, die sijn cuycken ontvlogen syndt.’ Tegenwerking moede, verzocht hij ‘overmits sijner ouderdom und debilitatie van sijn Persoen’ ontslag als luitenant, hetwelk hem 4 Aug. 1557 door Filips II werd verleend, met aanstelling van den heftigen Johan de Mepsche tot opvolger. Kort daarop, 22 Oct. 1557, werd hij tot raad-ordinaris in het Hof van Holland benoemd.
Hij was gehuwd met Auck van Donia.
Zie: Album Studiosorum Aurelian. Natio Germanica, 7 en 9; J.S. Theissen, Centraal gezag en Friesche vrijheid (Gron. 1907) 123, 148, 152, 154, 462; Bijdr. en Med. Hist.