[Loncq, Gozewijn Jan]
LONCQ (Gozewijn Jan), C.J.zn., geb. 10 Dec. 1810 te Schiedam, overl. 21 Jun. 1887 te Utrecht. Zijn onderwijs en gymnasiale opleiding genoot hij te Rotterdam, waarheen zijn vader als griffier van de rechtbank verplaatst werd. Hij studeerde te Leiden in de geneeskunde en werd in 1830 door de wis- en natuurkundige faculteit aldaar met goud bekroond voor de beantwoording van een prijsvraag: de Fermentatione alcoholica; hij verwierf eene dergelijke belooning van de medische faculteit te Groningen voor zijn antwoord op de prijsvraag, de Secretione, nutritione et exhalatione. 16 Dec. 1833 promoveerde hij op eene dissertatie, de Physiologia Veterum (Rott. 1833). Hij vestigde zich daarna te Rotterdam, waar hij zich weldra een goeden naam als medicus verwierf. Door de provinciale geneeskundige commissie te Dordrecht werd hij voorgedragen tot lector aan de klinische school te Rotterdam en hoewel de commissie van bestuur eenig bezwaar maakte, omdat hij nog zoo jong was en wel wetenschappelijke ontwikkeling maar weinig ervaring bezat, werd hij toch in 1835 (20 Apr.) benoemd tot lector in de algemeene en bijzondere pathologie en therapie en de praktische geneeskunde aan het ziekbed. De moeilijkheden en tegenwerking, die hij bij het geven van zijn onderwijs ondervond van de zijde der gasthuisautoriteiten, maakten hem dezen werkkring zoo weinig aangenaam, dat hij zeker met vreugde zijne benoeming tot hoogleeraar in de geneeskunde aan de utrechtsche hoogeschool aannam.
23 Sept. 1840 sprak hij zijne intreerede uit: de Fontium medicinae studio historico clinicis excercitationibus juncto optima artis addiscendae via. (Annal. Acad. 1840).
Bij zijn aftreden als rector magnificus op 24 Mrt. 1843, hield hij een oratie: de Mentis animique ad medicinam πϱοπαιδεία, civitatis, artis et scientiae causa publicam institutionem curantibus vehementer commendanda. (Annal. Acad. 1843) en om dezelfde reden op 26 Mrt. 1863, eene