nader zouden worden getoetst. De verwachtingen van van der L., die alles op het spel had gezet en van vele anderen in zijn gewest, werden evenwel teleurgesteld, doordat na de 4 Juni tot 25 Nov. 1618 volbrachte reis aan de hand van het rapport o.a. Stevin, Marolois, Snellius en Dou 5 Jan 1619 moesten verklaren, dat de kaarten wel nuttig en dienstig waren, doch evenzeer als de andere enorme verschillen in het gissen der koersen gaven, zoodat de uitvinder zich verder 7, 10, 15, 18 Jan., 15 Febr. en 29 Mrt. 1619 te vergeefs weer tot de Staten wendde. Dit jaar verscheen nog zijn van een opdracht (1 Aug. 1619) aan prins Maurits en goedkeurend schrijven (20 Nov. 1619) van Nic. Mulierus voorzien Gesicht des grooten zeevaerts (Fran. 1619). (Bedenkingen daaromtrent dd. 20 Oct. 1620 van Lambert Joh. Palmeto, leeraar in de zeevaartkunde in den Haag, zijn op het rijksarchief te Kopenhagen (Kernkanp, Verslag ('s Grav. 1903) 335), terwijl weldra ook verscheen, insgelijks met opdracht (1 Jan. 1620) aan Maurits en nog een brief van Mulierius (over de afleiding van het woord admiraal) het verslag van de Voyage van experiment van den generalen regul des gesichts van de groote zeevaert ('s Grav. 1620). Na de mislukking wierp hij zich echter op de theologie en beproefde (zeker gedachtig aan zijn zinspreuk: Weest van een der Ley sin’) de vereeniging der Joden en Mohammedanen met de Christenen. Met opdracht aan de Staten-Gen. dd. Leeuwarden 8 Jan. 1626 verscheen het mystieke werkje: Een warachtich stael van levender couleuren van 't cleet des wysheyts .... gheopent door den waerachtighen slotel Davidts, dienende tot een voorloper op deselve (Amst. 1626); na vestiging te Amsterdam wellicht de
Verborgene eygenschappen in de heylighe schriftuer als in een verseghelt boeck .... geschreven aen de eerwaerdighe rabbinen van de synagoge deser stede Amsterdam (Amst. 1626); de Corte verclaringhe van de comste Messias (Amst. 1626) en Den slotel Davidts, die opent ende niemant en sluyt ende niemandt en doet op (Amst. 1627) (Pamfl. Knuttel 3719-21, 3775). Hij leefde nog in 1630: een brief van hem uit den Haag dd. 6 Juni 1630 aan Simon Episcopius over de Groot en de Socinianen berust op de bibl. der remonstrantsche gemeente te Rotterdam (Catalog. van hss. (Amst. 1869) no. 1363). Zijn methode tot het vinden der lengten werd nog officieel te Rotterdam onderwezen tot 1637 door Jan Jz. Stampioen (II kol. 1357).
Zijn portret, geschilderd door P. Hars, geëtst door P. Feddes met vers van P. Winsemius, komt voor zoowel in 't Gesicht (1619) als de Voyage (1620).
Zie: Winsemius, Chronyk van Vrieslandt (Fran. 1622) 853, 902; Dodt, Archief, VI en VII (Utr. 1846) reg.; geslachtsreg. in Stamboek van den Frieschen vroegeren en lateren adel II (Leeuw. 1846) 259 aant. 1; Pilaar in Tijdschrift voor het zeewezen VII (1848) 37; Navorscher IV (1854) 165; V (1855) 40-42, bijblad 64, 143; XXVIII (1878) 10-11; de Jonge, Opkomst van het nederl. gezag in O.-I. I ('s Grav. 1862) 81, 83; Bierens de Haan, Bouwstoffen XII (Amst. 1878) 17-18; XXII (id. 1883) 1-25; Burger, Amsterd. rekenmeesters en zeevaartk. (Amst. 1908) 215-222.
de Waard