Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 717]
| |
Geertruid van Charlois (Sareloos), overl. aldaar 5 Aug. 1777. Den 28sten Nov. 1718 werd hij aangesteld als eerste pandbewaarder bij de Bank van Leening en bleef bij die instelling tot ongeveer 1760 in betrekking. In het kohier van 1743/44 wordt hij ook azijnverkooper genoemd, waarschijnlijk, omdat hij de zaak van zijn overleden schoonvader, die een azijnmakerij bezat, had overgenomen. Naast zijne ambtelijke bezigheden had hij tijd om zich aan de studie van de historie zijner stad en omgeving en aan de beoefening der dichtkunst te wijden. De vrucht van zijne historische studiën is een uitgebreid manuscript, getiteld: Beschrijving van Schielandt en deszelfs geschiedenissen, waarvan een gedetailleerde inhoudsopgave wordt gegeven in Deel II bl. xxvi, no. 68 van de Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam. Het werd door Kortebrant gelegateerd aan B.A. Yzendoorn te Utrecht, ging daarna in verschillende handen over en werd in 1860 aangekocht door de gemeente Rotterdam, in welker archief het thans berust. Ook bevinden zich daar een negentigtal teekeningen van zijne hand, die bij denzelfden koop aan de gemeente kwamen. Het zijn niet minder dan 51 afbeeldingen van kasteelen en dorpen in Schieland, 17 van gestichten van liefdadigheid en openbare gebouwen van Rotterdam, 14 van kloosters, kapellen en poorten in die stad en enkele teekeningen met een andere voorstelling. Ook de kaart van de Rotte achter Dirk Smits' De Rottestroom werd door hem geteekend ‘en aan deszelfs Dichter toegeeigent’. Al de teekeningen zijn beschreven in Roterodamum Illustratum, den catalogus van de prentverzameling in het rotterdamsche gemeente-archief. Verder heeft Kortebrants handschrift middellijk of onmiddellijk de stof geleverd voor een boekje, dat na zijn dood verscheen, getiteld: Beschrijving der stad Rotterdam van haar eerste opkomst en aanleg af, en van de publyke gebouwen, gedeeltelijk getrokken uit nagelaate geschriften van wijlen den heer Jacob Kortebrand. Het verscheen voor het eerst waarschijnlijk in 1782 en werd herdrukt te Rotterdam bij N. Cornel in 1786 of '87 en, met verandering van titel, te Amsterdam bij D. en J. Tol in 1789. In dit werk komen vele fouten en onnauwkeurigheden voor, waarom de rotterdamsche geschiedschrijver van Reijn twijfel uitspreekt of het werkje, althans langs directen weg, uit Kortebrants geschriften getrokken is. Kortebrants letterkundige nalatenschap bestaat in de volgende werken: Het tweede vijftigjarig jubile der hooge schoole van Utrecht. (Utrecht, Pieter Muntendam 1736); Lof der drukkunste .... op haer derde eeuwgetijde, met nodige aanmerkingen. (Delft, Pieter van der Kloot 1740); Mengelpoëzij. Twee deelen (1740); De Nederlandsche Leeuw gekwetst door den vijandelijken inval der Franschen in Staats-Vlaanderen en hersteld door de verkiezing van Zijne Doorl. Hoogheit W.K.H.F. Prinse van Oranje (Rotterdam 1747); Ter inhuldiginge van den weledelen heer Joan Osy en de weledele mevrouwe Kornelia Petronella van Wevelinkhoven tot heer en vrouw van Palestein en het ambagt van Zegwaert (1750); Oranjelente of aenvaerding der hooge bedieningen van Zijne Doorluchtigste Hoogheit Willem den Vijfden (Rotterdam 1766); Oranje-huwelijksvreugd te Berlijn van Willem den Vijfden en Sofia Fredrika Wilhelmina (1767); Tweede eeuwgetijde der Rotterdamsche vrijheit wegens den onverwachten uittogt der Spanjaerden op den XXIsten der Hooimaend des jaers 1572. (Rotterdam. Reinier Arrenberg 1772), met 132 historische aanteekeningen achterin, | |
[pagina 718]
| |
die later gebruikt zijn voor de kronyk der stad Rotterdam, voorkomende in Gerrit Manheer's Naamlijsten der getrouwde en overleden personen. Over de letterkundige waarde zijner gedichten wordt zeer verschillend geoordeeld. Terwijl Witsen Geysbeek ze nog prijst als ‘fraaye en dichterlijke schilderingen, die door haren eenvoudigen tooi en nette schikking streelen en behagen’ en ze ‘poëtische stillevens’ noemt, keurt Jonckbloet ze met een woord der vermelding waardig. En reeds van Reyn zegt in 1832 van het Tweede eeuwgetijde, dat men de dichterlijke waarde van het werk het best bepaalt door te zeggen, dat de meeste verzen zonder de grondige (historische) aanteekeningen gevoeglijk achterwege hadden kunnen blijven. De waarheid zal wel zijn, dat Kortebrants gedichten niet beter doch ook volstrekt niet slechter genoemd mogen worden dan die van zoovele andere 18de eeuwsche dichtsterren van lageren rang. Kortebrant trouwde 29 Februari 1724 te Rotterdam met Maria van Swieten, op welk huwelijk Poot een bruiloftsdicht maakte. Zijn vrouw stierf in 1759, hij zelf was den laatsten tijd van zijn leven blind, zoodat hij zijn historisch manuscript onvoltooid achterliet. Na zijn dood werden zijne boeken, prenten, teekeningen enz., waarvan een gedrukte catalogus alom te bekomen was, verkocht te Rotterdam door Hendrik Beman 10 November 1777. Bij zijn leven werd Kortebrant in zijn vaderstad en ook daarbuiten wel gewaardeerd. Bij de eerste steenlegging van de verbouwing van het Weeshuis in 1762 was hij de feestdichter en ook de verzen, die thans nog boven den hoofdingang van het weeshuis prijken, zijn van zijne hand. Voor het Dichtkunstig gedenkteeken voor de Nederlandsche Vrijheid, op haar eerste eeuwgetijde, opgerecht door verscheiden dichteressen en dichteren (Amsterdam 1748), werd ook zijne medewerking gevraagd. Hoogvliet maakte een gedicht op hem en Jan Stolker teekende zijn portret. Dit laatste is thans in het bezit van schrijver dezes. Zie: van Reyn, Geschiedkundige Beschrijving van Rotterdam, Voorrede; Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam Deel II; De Navorscher VI, 58; Kramm en Immerzeel; Rotterdamsch Jaarboekje 1896, 225 vlg. en 1914, 54 vlg. Wiersum |
|