woorden (1854); Fantaisie en waarheid (1863), alle herdrukt; Verspreide kinderverhalen (1855); De portefeuille met platen van grootvader Sprankhof 1856; Kinderpreeken (1855); Kerstvertellingen (1878); Gezellig onderhoud (1882); Uit de Kinderwereld (1884); Sprookjes in den trant van Andersen (1858); Ideaal en werkelijkheid, nieuwe schetsen en novellen (1868, 2e dr. 1875); Op de wandeling en bij den haard (1870). Van zijne werken bestaat eene volksuitgave. In Nederland en Martha en Maria leverde hij bijdragen. Als prediker maakte hij veel opgang. In 1851 verscheen Twaalftal preeken. In 1846 gaf hij tegen de inaugureele oratie van Opzoomer over De wijsbegeerte den mensch met zichzelf verzoenende een drietal leerredenen met belangrijke voorrede onder den titel Het geloof den mensch met zich zelf verzoenende, in 1848 De Volksstem en in 1853, het jaar der Aprilbeweging, Het licht op den kandelaar. Behalve andere tijdpreeken verscheen in 1864 Het apostolisch evangelie tegen zijn collega dr. J.C. Zaalberg.
Voor het godsdienstonderwijs deed hij eerst Vier kaarten, later Groote Bijbelkaart het licht zien. Na in 1853 een idiotenschool te hebben opgericht, schreef hij drie jaren later over Idioten en de Idiotenschool, ‘eene eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige behandeling en Christelijke philanthropie’, een eerste stoot tot de oprichting van scholen voor achterlijke kinderen. Ook het Roode Kruis en het Ned. Zendelinggenootschap telden hem onder zijne bestuurders; terwijl hij secretaris was van de commissie voor de O. en W.l. kerken.
De academische senaat te Groningen benoemde hem tot doctor honoris causa in 1864, naar aanleiding van het, ook in het buitenland geprezen, boek over De gelijkenissen van Jezus; in meer eenvoudigen vorm verschenen als Huisboek voor het Christelijk gezin. Daarnevens deed hij het licht zien een Christelijken huisbijbel, bloemlezing uit O. en N.T. Van het Haagsch Genootschap was hij archivaris. Sinds 1878 was hij hofprediker, en heeft, behalve menige godsdienstoefening aan het hof, vijf malen eene begrafenis van vorstelijke personen geleid. Ook werd door hem aan onze Koningin de doop bediend. Voor Haar bewerkte hij De kinderen in den bijbel en De vrouw in den bijbel.
Uit zijne nalatenschap verschenen nog Losse bladen uit mijn pastoraalboek.
Hij was in 1830 gehuwd met mej. Anna Maria Croes, overl. 1873.
Zijn portret is gegraveerd door J.P. Lange en door D.J. Sluyter.
Zie: J.J. Prins in Levensb. Letterk. 1894, 91, met aanvulling der opgave van geschriften bij J. ten Brink, Gesch. der N.N. Lett. in de 19e e. I, 219; dez., Onze hedend. letterk. II, 7; J. de Vries in Eigen Haard 1887, 220; Ned. Spect. 1893, 356; Leeskabinet 1887, 161 en 1893, 165.
Herderscheê