kasten bewaard werden. Telkens, 1 à 2 dagen te voren, kwam Ds. Dompeling ten onzent om de noodige toestellen voor de lezing gereed te maken, en had dan een loopjongen noodig tot hulp voor een en ander aan te brengen, waartoe ik aanvankelijk geprest werd, maar op den duur kon ik daarvoor de school niet verzuimen en zoo kwam Gijsbrecht aan dat baantje, wijl zijn vader, die huisschilder was, hem gevoeglijk kon missen. Die jongen was zoo dom, dat er op school weinig van hem te maken was, en zijn vader had almede weinig dienst van hem wegens zijne onvatbaarheid. Bij een gesprek van dominée Dompeling met den oudburgemeester, dokter Nicolaas de Kater, werd van gedachten gewisseld over het vermogen der wiskunde om de verstandsgave te ontwikkelen en Ds. Dompeling besloot proef te nemen met Gijsbrecht. Hij werd eerst bij een metselaar, daarna bij een timmerman en vervolgens bij een molenmaker in de leer gedaan, terwijl Ds. Dompeling hem 's avonds zelf onderwijs gaf. Gijsbrecht had een goed geheugen, was gewillig maar had zóó weinig oordeel en schranderheid, dat zijn leermeester op het punt stond de zaak op te geven, toen een toevallige vraag van den knaap aanleiding gaf het nog eens met de toegepaste meetkunde te beproeven en zoo werden door den omgang met Ds. Dompeling de sluimerende vonken opgewekt; toen bleek zijn aanleg voor wis- en natuurkunde, zoodat hij alras reuzenvorderingen maakte. Zijn geest ontwikkelde zich echter zoo sterk, dat zijn lichaam er onder bezweek’.
Gijsbrecht kwam te Amsterdam als leerling aan de Koninklijke academie van beeldende kunsten met aanbeveling aan Prof. J.H. van Swinden. Hij behaalde 1823 ald. den hoogsten prijs, werd onderwijzer ald. en in 1826 directeur der afdeeling bouwkunde, werd vervolgens lector bij het departement bouwkunde der Maatschappij Felix Meritis, en medebestuurder en lector van het volksonderwijs in de wis- en werktuigkunde, opgericht door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Een eervolle toekomst scheen voor hem weggelegd, doch tuberculose maakte een eind aan zijn bestaan. Hij schreef: Grondbeginselen der Meetkunst voor den Ambachtsman en den Handwerksman (Amst. 1827-30, 8o.) 5 stukken met platen, na zijn dood uitgegeven door de zorgen van prof. W.S. Swart. Hij vertaalde uit het Fransch van Ch. Dupin Overzicht der Ambachten, der handwerken en der kunsten, aan welke de meetkunst tot nut verstrekt (Amst. 1826. 8o).
de Waal