[Huyssen, Mr. Johan (1)]
HUYSSEN (Mr. Johan) (1), geb. te Monsterhoek 4 Oct. 1566, overl. te Middelburg 14 Maart 1634, zoon van den voorg. en van Elizabeth Hanneman; ridder, heer van Cattendijke, Soutelande, Warendijk, Goidschalkoord en Monsterhoek; juris utriusque licenciatus. Werd pensionaris van Goes, 27 Mei 1591, gecommitteerde Raad van Zeeland op bijzonderen eed omdat hij Hollander was. In 1597 werd hij tot lid van den nieuw opgerichten Hoogen Raad van Holland en Zeeland benoemd, doch bedankte; in 1601 griffier der munt; 1602 voorzitter van den raad van Vlaanderen te Middelburg. In 1599 met den ambassadeur Cornelis van Aerssen naar Frankrijk gegaan, werd hij ald. door Koning Lodewijk XIII bij diploma van Aug. 1610 voor zich en zijne mannelijke en vrouwelijke nakomelingen in den adelstand verheven. Toen hij in 1616 met zijn zwager Joachimi als gezant naar Engeland ging werd hij ald. door Koning Jacobus I tot ridder geslagen, waarbij hij zijn wapen vermeerderde met de roos van Engeland. Hij woonde 1593 in de abdij te Middelburg. In de Zelandia Illustr. zijn 4 portretten van hem, waarvan twee zeldzaam gegraveerde. Hij was een zeer geleerd man, voorstander van kunst en wetenschap. Petrus Hondius droeg aan hem op den achtsten zang van zijn Dapes exemptae of Moufeschans (Leiden 1621).
Hij trouwde Adriana, natuurlijke dochter van Jan van Mathenesse en Adriana van Duvenvoorde. Haar werd door de Staten van Zeeland in 1603 vergunning verleend te mogen testeeren, niettegenstaande gebrek in nativiteit. Zij overl. te Middelburg 11 Febr. 1623. Hare 4 kwartieren waren: Van Mathenesse, van Assendelft, van Duvenvoorde, van Noortwijk.
In 1633 vergroot de rentmeester Johan Huyssen zijn graf in de Koorkerk voor een tombe. Mr. Johan Huyssen werd zelf begraven in de Nieuwe kerk, waar zijn wapen werd opgehangen. Hij liet een zoon na, Mr. Johannes Huyssen (2), die volgt.
Zie: Navorscher 1858, 226, 336; Zeland. Ill. II, 239, 445, 446, 645; Nederl. Adelsboek 1914; Stadsrekeningen Middelburg.
de Waal