[Heck, Claes Jacobsz. van der]
HECK (Claes Jacobsz. van der), geb. te Alkmaar, overleden aldaar in Dec. 1652, zoon van Jacob Dircksz. v.d.H., wiens vader ten vrouw had Neeltje Jacobsd. van Veen, zuster van Marten Heemskerk; van daar dat deze Jacob Dircksz. voor 5/9 erfgenaam werd van den grooten schilder. Van Mander noemde Claes in 1604 een leerling van Jan Nagel en een goed schilder, bijzonder in landschap. Hij bleek vervolgens niet minder bekwaam historieschilder te zijn. In 1613 werd in de nieuwe kamer van Alkmaars Ouden Doelen van hem een landschap geplaatst, waarin hij den adel der schutterij afgebeeld had, en in 1616, 18 en 20 vervaardigde hij voor de schepenkamer 3 fraaie, nu in het Stedelijk Museum aanwezige, voorstellingen van vermaarde rechtsplegingen. Houbraken vermeldt in zijn Schouburgh ook eenige andere stukken van zijne hand: een boerenkermis, een tafereel van het menschelijk leven naar Cebes en eene prediking van Johannes den Dooper. Hij was in 1631 een der oprichters van het schildersgild. Bij zijne vrouw Celitje Aartsd. van Wede, begr. 30 Maart 1654, had hij verscheidene kinderen, waarvan Jacob in 1640 met achterlating van vrouw en kind overleed.
Zie: v.d. Willigen, Les artistes de Harlem (Harl. et la Haye 1870), 171; Houbraken, Groote Schouburgh II (Amst. 1719) 7; Bruinvis, Beeldende Kunstenaars te Alkmaar, 18.
Bruinvis