[Hamer, Petrus (1)]
HAMER (Petrus) (1), zoon van den voorg., geb. te 's Gravendeel 14 Oct. 1646, studeerde te Leiden ingeschreven ald. 7 Oct. 1658, 13 j. oud, en werd na een reis door Frankrijk gemaakt te hebben predikant bij de Herv. gem. te Numansdorp of de Buitensluis, 1672, waar hij tot zijn overl., 12 Jan 1716, werkzaam bleef.
Hij schreef vaak ‘tot wederlegging der dwalingen van Bekker, Leenhov, Deurhov en anderen’, en was een coccejaansch godgeleerde. Hij trouwde te Dordrecht Dec. 1677 Helena van Thiel, d.v. Adam Fransz van Thiel en van Catharina van Dorsten, geb. 1654, overl. 13 Sept. 1726. Zij hadden 9 kinderen, waarvan Adam (kol. 537) en Petrus (2) pred. werden; twee andere zoons waren kooplieden te Dordrecht.
Hij schreef: Ontwerp om de onteerde oudheit van Gods kerk in luister te doen herstellen (Dord. 1674. 4o); Smaadt en laster, die Gods naam wordt aangedaan door de onteerde oudheyt, onder den naam van beide, van Zacharias de Oude (Dordr. 1674 4o); Nieuwejaarswensch over Lucas II: 21 (Dordr. 1674. 4o). Onderrechting voor den kerkenraadt over Act. XX: 28 (Rott. 1675. 4o); Verval van kerk en politiek als in de dagen Noë (Rott. 1675. 4o); Over Deut. XXXII tot wederlegging van Ridderus zijn schriftuurlijk Licht aangaande de verklaring der Prophetische schriften (Leid. 1676. 4o); herdr. met vermeerderingen van de ‘prophetische waarheid in witte klederen’ ald. 1676. 4o); Over 't boek der Psalmen (Rott. en Amst. 1680-1690. 4o. 3 deelen) Patrofilus Eliëser (Dordr. 1689. 12o); Twee Missiven met een Na-courier aan Ds. Bekker over zijn Betoverde wereldt, Daniel en de kometen ('s Grav. 1692, 4o); Voorloper tot de volstrekte wederlegging van 't gene de heeren Orchard, Daillon en Bekker hebben aan het licht gebracht aangaande de werken en macht der geesten en met name de duivelen ('s Grav. 1692, 4o); Swadder, die E.W. de Coccejanen en Cartesianen hadt aangewreven in zijn aardige duivelsrije, afgevaagt, onder den naam van Iratiël Leetsozonius (1692, 4o); Volstrekte wederlegging van Orchard, Daillon en Bekker enz. (Dordr. 1693. 4o); Bazuine Gods aan den mondt genomen over de dood van Willem den III (Rott. 1702, 4o); Consideratie voor en tegen den brief van den hertog van
Wolfenbuttel, wegens zijn overgang tot Romens gemeenschap, strekkende tot een waarschuwing om elk Romens strikken te doen mijden 1710, 4o); Technologemata Sacra, of heilige kunstredenen, in eenige staalties vertoont ('s Grav. 1699, 8o); Nederlands wonderjaar van 1702 met een paraphrasis over Jesaia LVII-LIX (Rott. 1703. 8o); Missive over Leenhof's Hemel en Aarde (Dordr. 1704, 4o); Willem Deurhof's verkeerde gronden ontdekt en verijdelt in drie brieven van een