In 1860 had hij kennis gemaakt met den italiaanschen letterkundige en krijgsman C.A. Vecchi (kolonel-adjudant van Garibaldi), wiens geschrift Garibaldi e Caprera hij voor een weldadig doel in fransche vertaling uitgaf; een hollandsche vertaling van genoemd werk (1861), werd door hem aan zijn vriend Schneevoogt opgedragen, maar verscheen niet in den handel. Een enkele maal zagen door hem vertaalde werken het licht, zoo: Het dagboek van Frederika Bremer (Haarlem, 1844).
Sinds 13 Mrt. 1845, toen hij huwde met jonkvr. Janna Catharina Suzanna Elias, was hij te Loosdrecht gevestigd, in later jaren bracht hij den winter in Amsterdam door.
Van zijne vertaling der Divina Commedia was in het Letterk. Maandschr. van 1845 (176 v.) eene proeve verschenen: Francesca da Rimini. Hij voltooide zijne Dante-studiën door in 1867 de Hel, in 1870 het Vagevuur en in 1873 het Paradijs in druk te doen verschijnen (Haarlem, Kruseman, niet in den handel.) Dit laatste werk, vermeerderd met eenige aanteekeningen van Mr. G.v. Tienhoven en Dr. J.J. Kreenen en geïllustreerd door Doré verscheen na H's dood.
Naast zijne liefde voor de letterkundige kunst, toonde H. zich een groot bewonderaar van beeldende- en toonkunst. Verschillende onderscheidingen vielen hem te beurt, o.a. het eerelidmaatschap der ‘Deutsche Dante-Gesellschaft’.
Zie: Levensb. Letterkunde 1873, 113 v.; Ned. Spectator 1873, 98 v.; Riv. Europea 1873, 46.
Van de hand zijner echtgenoote verscheen in druk: Godsdienstige Overdenkingen (Amst. 1868, niet in den handel).
Gewin