[Haan, Hilarius de]
HAAN (Hilarius de), zoon van Joh. de Haan en Trijntje Bos, geb. 1763 te Harlingen, overl. 30 Nov. 1825 te Sneek. Hij werd 17 Mei 1786 kapelaan te Harlingen, en in 1789 pastoor te Wolvega, waar hij bleef tot 1801. Toen trad hij op als pastoor te Sneek en aartspriester van Friesland, welke functiën hij tot zijn dood vervulde.
Zie: Naaml. der Fr. Geestel. na de Herv. (Ms.