bij het onderwijs en werd achtereenvolgens in 1857 en 1859 leeraar in de wiskunde aan het gymnasium te Deventer en te Delft. Hier werd hij bij K.B. van 23 April 1861 benoemd tot leeraar in de natuurkunde aan de Kon. Akademie tot opleiding van burgerl. ingenieurs enz., terwijl hij 29 Juni 1864 hoogleeraar werd aan de nieuw opgerichte Polytechnische school. Dit bleef hij tot 21 Juni 1867; toen hij naar Utrecht beroepen werd tot hoogleeraar in de mathesis, welk ambt hij aanvaardde met een inaugureele rede: Over de waarde der wiskunde voor de beoefening der physica. Voornamelijk op het gebied der mathematische physica heeft hij zich bewogen. Hij legde zich vooral er op toe, om de wiskundige moeilijkheden, die zich bij de vraagstukken uit de mathematische physica voordeden, te overwinnen en het gestelde probleem tot oplossing te brengen. Sinds 1869 was hij lid der Kon. Akad. van Wetenschappen. In 1895 werd hij door ziekte gedwongen zijn taak tijdelijk neer te leggen, en reeds het volgend jaar ontving hij op zijn verzoek zijn ontslag. Hij trok zich hierop te Baarn terug, waar hij 25 December 1899 overleed.
Van hem verscheen: Het leven van den Hoogleeraar R. van Rees. Rede, uitgesproken bij het nederleggen van het rectoraat der Utrechtsche Hoogeschool den 28 Maart 1876 (Utrecht 1876, 8o.); Wiskundige theorie der wrijvings-electriciteit (Utr. 1869, 8o.); bovendien verschenen van zijn hand talrijke artikelen in tijdschriften, zooals: Verslagen en mededeelingen der Kon. Acad. v. Wetenschappen, Archives néerlandaises des sciences exactes et naturelles. Exner, Rep. phys. enz. waarvan een opgave te vinden bij: Poggendorff's Biographisch-literarisches Handwörterbuch Band III en IV.
Roelofs Heyrmans