uitbreekt, kent hun opoffering geen grenzen. 4 Oct. van dat jaar viel G. zelf als slachtoffer van zijn toewijding. Over zijn laatste uren schreef Pieter G. aan hun moeder: ‘Ik en Camphuysen bij zijn bed staande riep hij: altijd vermaane dewijl dat de Heere naakt’, en: ‘L. moeder, gij hebt een soon en wij een broeder den Heere opgeofferd, die niet veragt is geweest, anders als van sulke, die hem niet gekent hebben, maar die van degeenen, die hem te regt gekend hebben, nooit ten vollen heeft kunnen geprezen worden’ (Rademaker, Did. Camphuysen, 101). 16 Oct. werd hij, ver van zijn vaderland, begraven. Camph. schreef voor de weduwe een troostlied Vreugde en Rouw (Stichtelijke Rymen, Amst. 1680, 98). Zij zelf, die haar kruis zoo moedig gedragen had, gelijk Camph. eenmaal van haar getuigde, stierf eenigen tijd later, bij de bevalling van een meisje, 2 Nov. 1622, spoedig gevolgd door haar zoontje Evert, en haar zuster M. Gerrits.
In druk verscheen van Geesteranus: Consensus Pauli et Jacobi sive de justificatione ex fide et operibus, brevis tractatio in duas partes divisa Ao. 1620, en Beginsel-boek van de eere Gods, stichtinge en saligheyt ... mitsg. een kort vertoog van de vreemdelingschap der geloovigen op aarde ... Gedr. 1682. Zijn: Waerschouwinghe voor de verdruckte Gemeynte over 't stellen van een confessie, Begrepen in ... eenighe Brieven aen een particulier (tweemaal in 1620 gedr.), waarschijnlijk anoniem uitgegeven, is lang aan Camphuysen toegeschreven. Ook zijn Idolelenchus, door Camph. op rijm vertaald als Teghen 't Gheestigh Dom der schilderkonst ofte anders Idolelenchus, waarbij hij een gedicht ‘Aan J.G. over zijn Idolelenchus of Beelden-straf’ maakte, werd aan Camph. toegeschreven. Het verscheen achter diens Theologische Wercken en in sommige uitgaven zijner Stichtelijke Rymen. In dezen laatsten bundel komen meerdere liederen van Geesteranus voor: Maylied (ed. 1727, 644), Zang-dicht (706), Gebed tot Jesus Christus (711), en Gelykenis van Gods woord met het Mostartzaad (712).
De Catalogus der handschriften op de bibliotheek der Remonstr.-Gereform. gemeente te Rotterdam (Amst. 1869) noemt nog: no. 421 Consideratien op de 7 eerste veersen van Rom. XIII, 110 blz.; een brief van 4 Nov. 1616 uit Vreeland aan Rem Egb. Bisschop (no. 1175), den bovengen. van 29 Jun. 1620 (no. 1176) en no. 672, afschriften van 5 brieven van 30 Apr. 1620 tot 23 Oct. 1621, uit Norden, aan zijn bloedverwanten in Holland.
Behalve de mededeelingen van den alkmaarschen archivaris, den Heer C.W. Bruinvis, is hiervoor gebruikt: G. Brandt, Historie der Reformatie, III (Rott. 1704) 357 e.v.; Historie der Rijnsburgsche Vergadering (Rott. 1775) 41 e.v.; Glasius, Godgeleerd Nederland, i.v.; H.C. Rogge, Bibliotheek der Remonstrantsche Geschriften (Amst. 1863), 156; Bruinvis, Verdrukking en volharding der Remonstranten te Alkmaar (Alkm. 1894) 3, 5, 10, 12, J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895) pass.; L.A. Rademaker, Didericus Camphuysen (ac. proefschrift, Utr. 1898) pass.
Ruys