[Forstner van Dambenoy, Hendrik Frederik Christoph baron]
FORSTNER VAN DAMBENOY (Hendrik Frederik Christoph baron) geb. 15 Aug. 1792 te Maastricht, overl. 23 Maart 1870 te Utrecht. Hij trad in 1811 in wurtembergschen dienst als cadet. In 1812 werd hij tot 2den luitenant, in 1815 tot 1sten luitenant bevorderd. Na de veldtochten van 1814 en 1815 tegen Frankrijk te hebben meegemaakt ging hij in 1816 als 1ste luitenantadjudant bij den generalen staf van het nederlandsche leger over. 28 December 1826 tot kapitein bevorderd was hij van 1831-1833 werkzaam bij de Koninklijke Militaire Academie. In den Tiendaagschen veldtocht deed hij dienst als chef van den staf bij de 2e brigade, kolonel Bagelaar, der 2e divisie infanterie (Saksen-Weimar) en werd in 1834 tot majoor aangesteld. Van 1835-1838 was hij toegevoegd aan den Erfprins en werd, begin 1839, tot chef van den staf der 2e divisie infanterie aangesteld. 15 Dec. 1840 kwam hij aan het hoofd van den staf van den Prins van Oranje en werd in 1841 tot luitenant-kolonel bevorderd, om twee jaren later belast te worden met de hoofdleiding van het topografisch burau. Een nieuwe onderscheiding viel hem te beurt, toen hij in 1849 benoemd werd tot gouverneur van 's konings zonen en meer bijzonder van den Prins van Oranje, welk ambt hij bekleedde tot 1850, in welk jaar hij den titel kreeg van Intendant voor de opvoeding van 's konings zonen. Inmiddels was hij, 5 Oct. 1845, bevorderd tot kolonel, in 1852 tot generaal-majoor en in 1854 tot luitenant-generaal. 10 Juli 1852 trad hij op als (anti-revolutionnair) minister van oorlog in het eerste ministerie-Thorbecke, in 1853 in het ministerie-van Half; na zijn aftreden werd hij op 2 Jan. 1858 benoemd tot adjudant-generaal des Konings, na alvorens gepensionneerd te zijn. D. was ridder M.W.O. 4e klasse; hij stond bekend als een zeer bekwaam,
ijverig en hoogst ontwikkeld officier, van groote beschaving.
Hij huwde 20 Mei 1836 Margaretha Cornelia barones d'Ablaing van Giessenburg.
Zie: Blok, Gesch. Nederl. Volk (1e dr.) VIII 124, 142, 154 Bosscha, Neerl. Heldendaden te Land III, 530.
Eysten