buiten betrekking en moest, als geestelijke, die den eed aan de constitutie niet wilde afleggen, gedurende het schrikbewind in 1793 zich verbergen, als wanneer, gelijk Dr. Campbell, zijn tweede opvolger, mij verhaalde, in korten tijd zijn haar grijs werd van doorgestanen angst.
In 1794 vluchtte hij over Vlaanderen naar Nederland en vestigde zich het eerst te Utrecht, toen een der brandpunten van de patriotsche beweging in Nederland, waar, in verbond met de fransche republikeinen, die zich toen nog hevig vervolgingsgezind tegen de emigranten betoonden, de revolutie moest uitbreken. Weldra verliet hij dan ook deze stad en vestigde zich te 's Gravenhage, waar hij, onder den schuilnaam van Feltman, uit zijn naam gevormd, eene ondergeschikte betrekking als vertaler bij het departement van Buitenlandsche Zaken vervulde, in een toestand, die verre van benijdenswaardig was. Hij woonde er, althans later, op het Hofje van Nieuwkoop.
Toen men in 1798, in dit land waar vroeger geen rijks-boekerijen bestaan hadden, naar een bibliothecaris zocht, werd Flament als een der weinige geschikte personen aangesteld. Deze bibliotheek, toen ‘Nationale’ genoemd, waarover hij met den titel van custos was aangesteld, was gevormd, op voorstel van den burger-representant Verbeek, en bij besluit van de Eerste Kamer van 29 Sept. en decreet der Tweede Kamer van 8 Nov. 1798, uit de bibliotheken van den laatsten stadhouder en zijne beide zonen, van het voormalige collegie der Staten-Generaal en dat van Gecommitteerde Raden van het voormalig gewest Holland.
Onder koning Lodewijk Napoleon bekwam hij den titel van bibliothecaris des Konings, en werd in 1807 diens secretaris.
In zijn laatste werk over W. Bilderdijk, 's Konings eerebibliothecaris, zegt dr. Wap van hem op het jaar 1808: ‘Bilderdijks groote voorstander bij den koning was de eigenlijke bibliothecaris van den vorst, de eerw. abbé Flament, destijds wonende te Amsterdam, in den Engelschen Bijbel (à la Bible anglaise) op het Rokin’. Voor zijn geloofsgenooten maakte Flament zich verdienstelijk door het aandeel, dat hij nam in de zaak van de benoemingen tot pastoor en vicaris, welke koning Lodewijk, tot groot ongenoegen der katholieken, zich, bij besluit van 20 Februari 1807, had voorbehouden, Intusschen was hij in 1809 weer naar zijn bibliotheek teruggekeerd, toen de koning hem een pensioen had toegekend, opdat hij zich meerdere rust zou kunnen gunnen en zijne werkzaamheden geheel aan de bibliotheek wijden.
27 Juni 1811, nadat koning Lodewijk in 1810 had moeten aftreden en ons land bij het fransche Keizerrijk was ingelijfd, werd bij keizerlijk besluit de bibliotheek, die onder voornoemden koning den naam van ‘Koninklijke’ had gedragen, aan de stad 's Gravenhage in eigendom overgegeven en werd hij 15 Mei 1812 als stadsbibliothecaris benoemd, welken laatsten titel hij weder voor dien van bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek verruilde, toen, 19 Juni 1814, de bibliotheek door den magistraat van 's Gravenhage aan den Souvereinen Vorst was aangeboden en als rijkseigendom aanvaard. Meerdere betrekkingen heeft de koninklijke bibliothecaris nog bekleed; in 1811 werd hij inspecteur der leidsche Académie en in het kleed van die waardigheid, was hij in 1835 door Eekhout geschilderd voor mevr. de wed. van Voorthuisen, welk portret later het eigendom werd van den met Flament bevrienden haagschen boekhandelaar en boekenkenner A.D. Schinkel,