lem III werd besloten. Wellicht was het in deze dagen dat een geheele ommekeer in zijn politieke denkwijze tot stand kwam.
Door Jan de Witt nog tot zijn opvolger aangewezen, werd hij op den dag van den moord der de Witten benoemd tot raadpensionaris. Zestien jaar heeft hij het land als zoodanig met groote onbaatzuchtigheid en onkreukbare trouw gediend. Aan hem ook was het voor een deel te danken, dat het land van den ondergang werd gered en, toen de vrede van Nijmegen eindelijk werd gesloten, geen vernederende voorwaarden werden aangenomen. Hij was een trouw volgeling der staatkunde van Willem III, dien hij krachtig steunde in zijn strijd tegen Amsterdam en den franschen gezant d'Avaux gelijk in zijn buitenlandsche politiek tegenover Frankrijk en Engeland.
In 1688 was Fagel de man, die met Willem III de groote onderneming tegen Engeland voorbereidde en daar deze weder niet kon doorgaan zonder de hulp van Amsterdam, werd Fagel met Everhard van Weede van Dijkveld daarheen gezonden om zich van de medewerking der drie invloedrijkste burgemeesters (Johannes Hudde, Nicolaas Witsen en Cornelis Geelvinck) te verzekeren. Van Fagel's hand is ook het merkwaardig manifest van den prins, dat deze bij gelegenheid van zijn overtocht uitgaf en waarin hij de redenen ontvouwde, die hem tot dezen tocht noopten.
Willem's grootheid als koning van Engeland mocht Fagel echter niet meer beleven. Terzelfder tijd dat de prins in Engeland aan wal stapte, ontsliep de raadpensionaris en toen Willem zijn dood vernam, zeide hij: ‘nu heeft de staat zijn getrouwsten dienaar en ik mijn besten vriend verloren’. Caspar Fagel overleed ongehuwd en werd met een gevolg van dertien rouwkoetsen en zesendertig flambouwen zeven dagen later in de Groote kerk te 's Gravenhage ter aarde besteld.
Zeer verschillend is over hem geoordeeld. De geschiedschrijver Burnet zegt, dat hij alleen moed bezat, wanneer de zaken goed gingen, doch dat hem allen moed bij den minsten tegenstand ontzonk. d'Avaux en Temple echter zijn van een tegenovergesteld gevoelen en prijzen hem, blijkbaar terecht, al stelde hij zich geheel ter beschikking van zijn grooten meester en toonde hij tegenover dezen weinig zelfstandigheid. Zeer kwalijk is hem door verscheidene tijdgenooten zijn overgang van de staatsgezinde naar de prinsgezinde partij genomen.
Wanneer staatsaangelegenheden hem niet elders riepen, hield hij verblijf op den huize Leeuwenhorst (voormalige abdij onder Noordwijkerhout), dat hij zeer verfraaide. Hij deed hier een hortus botanicus aanleggen die door den beroemden franschen botanist Tournefort (1656-1708) meermalen bezocht en geprezen werd.
Zijn geschilderd portret, gepenseeld door Michiel van Musscher, is onder no. 1689 vermeld in den catalogus van het Rijksmuseum. Gegraveerde portretten: zie Muller, no. 1626 en 1627 en van Someren no. 1758; zie ook Nederl. Adelsboek 1907 tegenover bl. 322.
Op de briefwisseling van C. Fagel en J. Steward, nopens de wet, genaamd de Test en de geloofszaken in Engeland ten jare 1687, bestaat een spotpenning, zie van Loon, III, 361, - óók afgebeeld en beschreven in Pinkerton, Numismatic History of England, XXXIX, 108. Zie een critiek op den penning in laatstgenoemd werk: Navorscher XIX, 122, 123; en verder Nav. XXXV, 145, 152.
Voor het leven van Casper Fagel is nog steeds belangrijk het acad. proefschr. van L.E. Len-