[Eyken, Johannes Albertus van]
EYKEN (Johannes Albertus van), geb. 26 April 1823 te Amersfoort, overl. 24 Sept. 1868 te Elberfeld, was een zoon van Gerrit van Eyken en Hendrina Johanna Harthoorn. Van zijn vader ontving hij onderricht op de piano en de viool en reeds op zeer jeugdigen leeftijd speelde hij op concerten. In 1843 vertrok hij naar het conservatorium te Leipzig, waar hij tot 1846 bleef om daarop naar Dessau te gaan In 1847 keerde hij naar Nederland terug en werd in 1848 organist aan de remonstrantsche kerk te Amsterdam en sinds 1849 directeur van de concertvereeniging Euterpe aldaar. In 1853 vertrok hij naar Rotterdam als organist van de Zuiderkerk, terwijl hij tevens leeraar in het orgelspel aan de muziekschool aldaar werd. In 1854 nam hij nog een werkzaam aandeel aan het groote muziekfeest te Rotterdam gehouden, doch spoedig daarna verliet hij de Maasstad voor Elberfeld. Als composities zijn van hem bekend, Lucifer 150 koralen met voorspelen, variatiën, 3 sonaten, 25 preludiums, ‘Das wohltemperirte Klavier’ van J.S. Bach voor orgel, toccato en fuga over den naam Bach, balladen, liederen, gemengde kwartetten, een vioolsonate, werken voor mannenkoor een vierstemmige bewerking der psalmen en gezangen enz.
W. Steelink graveerde zijn portret.
Zie: Melchior, Wrdb. der Toonkunst en Sibmacher Zijnen, Rotterdam in den loop der eeuwen III, 3e ged. 20 en 22.
Moquette