| |
[Ernst, aartshertog van Oostenrijk]
ERNST, aartshertog van Oostenrijk, tweede zoon van keizer Maximiliaan II en Maria van Spanje, geb. te Weenen 15 Juni 1553, overl. te Brussel 21 Febr. 1595. Hij was tegelijk met zijn broeder Rudolf, den lateren Keizer, verschillende jaren te Madrid geweest. In 1571 vertrok hij uit Spanje en werd tot gouverneur van Opper- en Neder-Oostenrijk aangewezen, in welke waardigheid hij herhaaldelijk met verzet der Protestanten te kampen had. Na den dood van zijn broeder, aartshertog Karel van Stiermarken (1590), aanvaardde Ernst het bestuur over de erflanden van diens zoon Ferdinand van Oostenrijk, den lateren keizer Ferdinand II, nl. Stiermarken, Karinthië, Krain enz. Het stadhouderschap over Opper- en Neder-Oostenrijk droeg Ernst terzelfder tijd over aan zijn broeder Matthias. In 1592 voerde hij het Christen-leger aan, dat de Turken, die een inval in Hongarije hadden gedaan, zou bestrijden, maar dat door den vijand overvallen en verslagen werd. Spoedig daarna nam Ernst het bestuur over de Nederlanden op zich.
Reeds in 1573 had men in Spanje erover gedacht, Ernst als landvoogd en plaatsvervanger van den hertog van Alva in de Nederlanden te doen optreden en hem te doen huwen met Isabella, dochter van Philips II. De koning, Granvelle en Ruy Gomez de Silva, prins van Eboli, waren het plan gunstig gezind, maar na den dood van Ruy Gomez, die de voornaamste voorstander was, sprong het af. Het denkbeeld van een huwelijk van Ernst met Isabella werd in 1584 weer opgevat door de keizerinmoeder, die gaarne eene verbintenis tusschen de Infante en een oostenrijkschen prins tot stand zag komen, omdat daardoor de beide takken van het habsburgsche huis verbonden zouden blijven en de mogelijkheid, dat door huwelijk van Isabella met een vorst uit een ander huis de spaansche landen voor Oostenrijk verloren gingen, werd uitgesloten. Reeds dikwijls was er sprake van geweest, dat keizer Rudolf Isabella zou huwen, maar aangezien deze de zaak steeds uitstelde, trachtte de keizerin-moeder te bewerken, dat Rudolf of zelf een huwelijksaanzoek deed, of toestemde in het huwelijk van Ernst met Isabella. De keizer koos het eerste, maar bleef talmen.
Een ander huwelijksplan werd in 1585 geopperd door de hoofden der katholieke partij in Frankrijk, de Guises, Karel van Bourbon en Hendrik van Lotharingen, die aan Ernst de hand van Maria Stuart, die toen gevangene van koningin Elisabeth was, deden aanbieden. Girolamo Martelli aanvaardde tot dit doel een gezantschap naar Oostenrijk, maar keizer Rudolf verklaarde zich tegen eene onderneming om Maria te bevrijden en Ernst voegde zich naar diens meening. In 1592 werd nogmaals bij den keizer aangedrongen op het nemen van een besluit ten opzichte van het aanvaarden der hand van Isabella, maar hij verlangde uitstel tot 1592, niettegenstaande men hem wees op het gevaar, dat Frans van Lotharingen
| |
| |
de echtgenoot der Infante zou worden. Rudolf bleef bedenkingen maken en verlangde bij de Nederlanden, die als bruidschat beloofd waren, ook nog Milaan. Graaf Khevenhiller, oostenrijksch gezant in Spanje, voor deze onderhandelingen overgekomen, had in last bij blijvende besluiteloosheid van Rudolf de landvoogdij in de Nederlanden, die na den dood van Alexander Farnese, hertog van Parma, was vrijgekomen, aan Ernst aan te bieden. Het huwelijk met de spaansche prinses en zelfs de opvolging op den spaanschen troon werd daarbij in uitzicht gesteld.
Ernst nam het aanbod aan, hoewel dit zijn broeder Rudolf niet aangenaam was en werd Juni 1593 door Philips tot landvoogd benoemd. 17 Jan. 1594 kwam hij te Luxemburg aan, waar hij door den tijdelijken gouverneur Pieter Ernst van Mansfeld begroet werd, en 30 Jan. hield hij zijn intocht te Brussel, waar hij met schitterende feesten verwelkomd werd en waar de graaf van Fuentes en de bisschop van Keulen hem begroetten. Te Antwerpen werd (Juli 1594) een veertiendaagsch feest te zijner eere gegeven. Een groot aantal edelen waren met Ernst medegekomen, maar terwijl men het gerucht had verspreid, dat een belangrijke troepenmacht hem zou vergezellen, had keizer Rudolf die niet willen zenden; ook bleken de gelden, waarover men beschikte, niet voldoende om den oorlog met kracht te voeren. Van het begin af stond hij niet op goeden voet met de Spanjaarden, die tot groot ongenoegen van de nederlandsche edelen de voornaamste plaats in de regeeringscolleges innamen. Toch was hij genoodzaakt den graaf van Fuentes, dien Philips naar de Nederlanden had gezonden om den hertog van Parma te vervangen, grooten invloed toe te staan. Niet minder viel rekening te houden met Estevan de Ibarra, die door den koning met een onderzoek naar den financiëelen toestand der Nederlanden was belast, maar die verder den aartshertog in het kiezen van zijne raadslieden en in alle belangrijke zaken moest terzijde staan. Hij was door Philips tot secretaris van Ernst aangewezen en moest volgens zijne lastgeving van 28 Sept. 1592 als 's konings wensch te kennen geven, dat Ernst geheel naar de wenken uit Madrid zou regeeren. Volgens de bedoelingen van Philips regeerden de beide genoemde personen feitelijk de Nederlanden, waarover de nederlandsche edelen, zooals de graaf van Mansfeld en de hertog van
Aerschot zich ontevreden toonden. De laatste onttrok zich aan de vergaderingen van den Raad van State, waarin Fuentes den boventoon voerde.
De aartshertog was echter met vredelievende denkbeelden in de Nederlanden gekomen; hij was verdraagzaam gezind tegenover de Protestanten, wat hij als regent in de landen van zijn neef Ferdinand had getoond en hij hoopte de opstandelingen en den koning nader tot elkander te kunnen brengen. Tegen de raadgevingen van Fuentes en diens medestanders deed hij door middel van twee juristen, Otto Hartius en Hieronymus Comans, brieven (van 6 Mei) overhandigen aan de Staten-Generaal te 's Gravenhage, waarin een verzoenende toon werd aangeslagen. De Pacificatie van Gent zou als grondslag voor de verhouding tusschen de Staten en Spanje dienen. De Staten zagen echter geen heil in onderhandelingen, te meer daar geen concessie op godsdienstig of politiek gebied gedaan werd en antwoordden in een geschrift, door Oldenbarnevelt opgesteld (27 Mei), waarin zij tevens herinnerden aan de poging van Dr. Lopez om koningin Elisabeth te vergiftigen, ondernomen op aanstoken
| |
| |
van Fuentes en aan eene dergelijke poging, om prins Maurits om het leven te brengen. Het is niet waarschijnlijk, dat Ernst aandeel heeft gehad aan laatstgenoemden aanslag. Michiel Renichon, priester en schoolmeester uit de omgeving van Namen, was door Berlaymont in den waan gebracht, dat de aartshertog zijne onderneming begunstigde, maar waarschijnlijk heeft men dezen van het plan onkundig gelaten. Renichon werd te Breda gevat en terechtgesteld (3 Juni 1594). Een tweede poging tot moord op prins Maurits, eveneens geëindigd met den dood van den ondernemer, Pierre Du Four (17 Nov. 1594), is zeker geheel buiten medeweten van Ernst geschied.
Bij het afspringen der onderhandelingen met de Staten diende de oorlog te worden voortgezet, maar de middelen, om dit met kracht te doen, ontbraken. Vooreerst geld. Door middel van zijn kamerheer Molard, later door den heer van Dietrichstein en door zijn secretaris Westernach liet Ernst bij Philips klachten over geldgebrek indienen, maar zonder gevolg. Een ernstige muiterij was onder de italiaansche en spaansche troepen uitgebroken. Sichem en Aarschot werden door de muiters, die door prins Maurits gesteund werden, bezet en Velasco trachtte tevergeefs hen uit hunne versterkingen te verdrijven. De aartshertog was verplicht met hen te onderhandelen en hun in Dec. Thienen, St. Amand, Diest e.a. plaatsen af te staan, waar zij op kosten van het land en met ondersteuning in geld en levensmiddelen uit Brussel zouden vertoeven tot de achterstallige soldij betaald was. Geen wonder, dat de regeering van Ernst niet gelukkig was ten opzichte der ondernemingen op het oorlogsterrein. Groningen, dat de aartshertog nog uit Weenen had aangespoord, om den strijd vol te houden, had zich 24 Juli overgegeven. Eene onderneming ter zee tegen de engelsche vloot, die te Rochester op den Theems lag, waartoe Philips in het begin van 1594 had aangespoord, was in het geheel niet uitvoerbaar gebleken. De regeering van Ernst heeft niet veel anders dan teleurstellingen opgeleverd. Zijn eigen verwachtingen op den troon van Frankrijk en op de hand van Isabella van Spanje waren niet verwezenlijkt. Nog in 1593 was hij als candidaat voor den troon aan de fransche Staten-Generaal voorgesteld door den gezant van Philips II, Juan Baptista de Taxis, maar de overgang van Hendrik van Navarre tot de katholieke Kerk (25 Juli 1593) deed dezen het pleit winnen. De hertog van Mayenne kwam wel in het voorjaar 1594
te Brussel, om onderhandelingen met den aartshertog te voeren, maar zijne aanbiedingen bleken weinig betrouwbaar te zijn.
Tegen Kerstmis 1594 riep Ernst de Staten-Generaal te Brussel bijeen wegens de klachten van de steden van Artois en Henegouwen, waar de spaansche soldaten, die de nederlandsche grens tegen Frankrijk moesten verdedigen, op schandelijke wijze plunderden en brandschatten. Koning Hendrik IV van Frankrijk, die gereed stond den oorlog aan Spanje te verklaren en die reeds betrekkingen met de Republiek en met Engeland had aangeknoopt, zond aan de steden der genoemde gewesten brieven (27 Dec. 1594), waarin hij mededeelde, genoodzaakt te zijn een inval in hun gebied te doen, tenzij zij wisten te bewerken, dat het spaansche krijgsvolk de fransche grens verliet. De steden zonden hiervan bericht aan Ernst, die 1 Jan. 1595 eene vergadering van de Ridders van het Gulden Vlies, den Raad van State en den Geheimen Raad
| |
| |
over deze zaak hoorde. De hertog van Aarschot hield eene heftige rede tegen het gedrag van het spaansche krijgsvolk, over de ongeregelde betaling der soldij en verwaarloozing van de vestingen. Ernst voldeed aan den wensch der Staten, die verlangden, dat zooveel mogelijk alles in het werk zou worden gesteld om den vrede te behouden en schreef in dien geest naar Spanje, maar Hendrik IV ontving geen voldoend antwoord op zijn schrijven en verklaarde den oorlog (17 Jan.). Ernst overleed kort daarna aan de tering. Op zijn sterfbed had hij den graaf van Fuentes tot zijn opvolger benoemd volgens den wensch van Philips. Hij is begraven in de kerk van Sint Jacob te Brussel, maar vijf jaar later werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar de Sint-Goedele-kerk, door toedoen van zijn broeder Albertus. Zijn ziekelijke toestand en het geldgebrek, waarin hij voortdurend verkeerde, beletten hem veel voor de Nederlanden te doen. Zijne bekwaamheden als regent waren niet meer dan middelmatig; wel trachtte hij de belangen der Nederlanders zoo goed mogelijk te behartigen. Hij was welwillend van aard, maar maakte zich vijanden door zijne galante avonturen. Het beheer van zijne financiën liet vrijwat te wenschen over. Hij stelde belang in de nederlandsche kunst en bezat eene belangrijke verzameling schilderijen. Hij was ongehuwd.
Zie: Historia Belgica, sive commentarius rerum in Belgio gestarum sub tribus ejusdem Gubernatoribus, Comite Mansfeldio, Archiduce Ernesto et Comite de Fuentes, autore Mirteo (Mart. Ant. Delrio) (Colon. 1611); van Meteren, VI; Bor XXX, XXXI; H. Grotius, Annales Lib. III, IV; Bentivoglio, Relazioni (Colon. 1646); Lettres de Bongars trad. par l'abbé du Brianville (1695); Frans Chr. Khevenhüller, Ferdinandeische Jahrbücher; de Thou, Histoire Universelle (Bazel 1747) IX; Gachard, Actes des Etats-Généraux de 1600 (Brux. 1849) en Correspondance de Philippe II, t. III; Fruin's Tien jaren uit den tachtigj. oorlog; F.v. Bezold, Briefe des Pfalzgrafen Johann Kasimir (München 1882) II; P. Viti Mariani, l' Archiduca Ernesto d' Austria e la Santa Sede (Roma 1898); E. Gossart, La domination espagnole dans les Pays-Bas (Brux. 1906); Bulletin de la Commiss. d' Histoire 1e Sér., XIII, 85-147 en 3e S. XI, 314; Schlitter, Die Werbung der Guizen bei Erzh. Ernst (Mitteil. des Instituts für oesterr. Geschichte XXVI, 107-122); Ph.v. Isacker, Fuentes dans les Pays-Bas (Annales de la Soc. d'émulation de Bruges IX, 205-236); G. Brom, Archivalia in Italië I, II (Haag 1908-1911). Voor pamfletten zie de Catalogi van Muller-Tiele, van der Wulp, Rogge, Petit. Knuttel.
Haak |
|