[Duuring, Jan Coenraad]
DUURING (Jan Coenraad), geb. te Rotterdam 13 of 17 Jan. 1779, overl. 5 Dec. 1834 te Breukelen-Nijenrode, was een zoon van Jan Coenraad Duuring en Alida Maria de Koning. In 1796 als cadet in dienst getreden bij de Jagers nam hij in dit en het volgende jaar deel aan verschillende krijgsverrichtingen. In 1798 volgde zijn overplaatsing op het oorlogsfregat Juno, sinds 2 Jan. 1799 als luitenant der marine. Zijn herhaald verzoek om weer bij de landmacht geplaatst te worden, werd in Maart 1802 ingewilligd, toen hij aangesteld werd als 1ste luitenant bij het 22ste bataillon infanterie, bestemd voor Kaap de Goede Hoop. Na de overgave van Kaapstad in Jan. 1806 en de spoedig daarop gevolgde capitulatie van den gouverneur-generaal Janssens, waarbij deze kolonie aan Engeland overging, keerde Duuring naar Holland terug als kapiteintitulair. Na aan den veldtocht tegen Pruisen deelgenomen te hebben, bleef hij met zijn regiment in Noord-Duitschland, hielp 31 Mei 1809 Stralsund, waarheen de pruisische majoor Von Schill de wijk genomen had, bestormen, werd bij deze gelegenheid gekwetst, ontving voor zijn betoonde dapperheid het ridderkruis van de orde der Unie en 11 Juni d.a.v. zijn aanstelling tot luitenant-kolonel of chef de bataillon. Denzelfden rang bleef hij behouden, toen na de inlijving van het Koninkrijk Holland het regiment, waartoe hij behoorde, opgenomen werd in het fransche leger als regiment ‘des grenadiers à pied de la garde’. Den tocht naar Rusland met al zijn ellende maakte hij in 1812 mee. Zijn regiment, waarover hij meermalen het bevel had moeten voeren, had zoo geleden, dat het 13 Febr. 1813 gesupprimeerd werd. Overgeplaatst in April van dat jaar bij het 2de regiment grenadiers der garde, kon hij in Saksen en
Silezië zijn dapperheid opnieuw betoonen en werd hij na den slag bij Bautzen officier van het Legioen van Eer. Hij behoorde tot de getrouwen van Napoleon, was 20 April 1814 tegenwoordig bij diens afscheid te Fontainebleau, en bood zelfs aan, doch tevergeefs, om den keizer naar Elba te vergezellen. Een verzoek om ontslag uit den dienst, daar hij zijn vaderland zijn diensten wilde aanbieden, werd niet aangenomen, daar men hem voor het fransche leger wilde behouden en zoo werd hij, niettegenstaande hij vreemdeling was, als chef de bataillon gehandhaafd, nu bij het nieuw opgerichte corps der Chasseurs royaux. Daarbij kwam, dat de Souvereine Vorst van Holland evenmin op zijn aanbod inging. In Aug. 1814 betrok hij dus zijn nieuwe garnizoensplaats,