vonnis van 7 Febr. 1559 toen verbeurd werden verklaard en de schatkist een bate van ƒ 175.- bezorgden.
Oorspronkelijk bedoelde hij niet lang te Emden te blijven. 27 Juni 1558 vervoegde hij zich bij den kerkeraad om een getuigenis naar Groningen, van plan daar onderwijs te gaan geven. Van zijn vertrek is toen echter niets gekomen. Evenmin was dat het geval toen 30 Januari 1559 de kerk van Jennelt hem aanzocht om daar als predikant te komen dienen. Daar juist den 11en van die maand een der Emder dienaren des Woords, Hermannus Brassius (I kol. 454), overleden was, had Oostfrieslands hoofdstad zelf zijn diensten noodig. 9 Juli werd hij als haar predikant bevestigd, om dat tot zijn dood te blijven. Intusschen wil dit niet zeggen, dat hij zich sedert alleen aan haar belangen heeft gewijd. Zelfs herhaaldelijk heeft hij haar, om anderen hulp te gaan verleenen, verlaten. 31 Juli 1559 werd hij met Petrus Delenus (I kol. 704) afgevaardigd om de gemeenten van Westfriesland te gaan visiteeren. Van 10 Sept. 1565 tot 27 Mrt. 1566 was hij afwezig met Hendrik Schoneberg om te Londen als arbiter op te treden in de twisten over het gebruik van doopgetuigen, waardoor de vluchtelingenkerk daar ter stede geruimen tijd zoo hopeloos is verdeeld geweest (vgl. A.A. van Schelven, De vluchtelingenkerken der 16e eeuw ('s Gravenh. 1908) 164, 165, 375-382). En eindelijk werkte hij, volgens een bericht van Schoock, nog te Haarlem, Edam, Medemblik, Monnikendam, Purmerend, Schagen en Kampen; welk werken zich echter misschien wel - wat den tijd betreft - heeft aangesloten bij de genoemde visitatie in Westfriesland.
Maar ook terwijl hij te Emden bleef, stond Cooltuyn met kracht de belangen der andere Gereformeerde kerken voor. Toen in 1566 overal predikanten noodig waren, was hij het, die de geheele zaak hunner uitzending her- en derwaarts regelde.
Naar 't schijnt is hij tweemaal gehuwd geweest: eerst met Geertruid of Margriet Jordaensdr. van Foreest, die hem 25 Apr. 1560 een zoon schonk, en 28 Mei van dat jaar reeds overleed, nadat 3 dagen te voren het kind weer gestorven was. Daarna met een vrouw wier naam we niet kennen, maar die hij vermeldt in een brief van 3 Nov. 1565. Een zwager van hem was de reeds genoemde Hendrik Schoneberg, predikant te Norden, met wien hij - ingevolge mededeelingen van meester Adriaen, burgemeester van Breda, destijds van Londen (waar hij Mei 1564 reeds was) naar Emden overgekomen - naar Engeland is gedeputeerd geweest, behalve in de hoofdstad daar ook nog te Sandwich en Norwich is werkzaam geweest, van daar naar Antwerpen is vertrokken, en van Dec. 1566 tot minstens Juni 1568 te Emden predikant is geweest.
Behalve een werkje de Turpitudine papatus, dat in Hs. in het bezit van Schoock is geweest, heeft Cooltuyn - voorzoover bekend is - maar één boekje geschreven: Dat Evangeli der Armen, dat is: der Ellendigen Troost, vergadert en gemaeckt .... wt die Schriftuer en de Schriftuerlicke Doctooren (Alkmaer 1559). Het bestaat uit twee gedeelten: het hoofdwerk, nog in het vaderland geschreven; en het voorwerk, in de ballingschap vervaardigd. In verband met de gewijzigde omstandigheden, waaronder het een en het ander dier twee gedeelten geschreven werd, draagt het laatst opgestelde, het voorwerk, een meer beslist reformatorisch karakter. Het geheel bedoelt in den vorm van een gesprek tusschen Dorothea en Theo-