[Codde, Pieter Adriaensz]
CODDE (Pieter Adriaensz), tooneeldichter levend in de 17e eeuw, uit den aanzienlijken tak der uitgebreide familie Codde. Na de genealogische studie van Mr. Ch.M. Dozy over dit geslacht (Oud- Holland II (1884) 34 e.v.), is het als waarschijnlijk aan te nemen dat hij de zoon was van Adriaan Andriess (omstr. 1575-omstr. 1653) en Anna Pieters Codde (geb. omstr. 1582 begrav. 10 Mrt. 1663). Dezen waren 16 Jan. 1605 gehuwd en woonden te Amsterdam op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, in de brouwerij waar het ‘Jeruzalems Kruis’ uithing; later plaatste hij de ‘twee codden’, het uithangteeken van zijn vrouws familie, in zijn gevel. De zoon moet dan den naam zijner moeder aangenomen hebben, wat in dien tijd geen zeldzaamheid was. Verwantschap met den schilder Pieter Jacobsz. C., die ook als dichter voorkomt, is niet aangetoond. Pieter Adriaensz droeg den doctorstitel. Misschien is hij 1 Oct. 1631 te Rheims tot med. doct. gepromoveerd. In 1641 woonde hij te Amsterdam, getuige de dateering (In Amsterdam, den X Mey 1641) van de opdracht van zijn treurspel Herdoopers Anslagh op Amsterdam (Amst. 1641, herdr. 1662), aan zijn oom Marten C. (1580-1650) opgedragen. Behalve dit stuk, dat op 't tooneel veel bijval vond en door hem ‘By tijden Coddigh’ werd onderteekend, hebben we van hem: Alfreda, droef-eyndend' Tooneel-spel (Amst. 1651, herdr. 1658) waarvoor hij de stof waarschijnlijk ontleende aan de oude kroniek van William of Malmesbury, De gestis Regum Anglorum l.l. V (zie Tijdschr. voor Ned. Taal- en Letterk. XVII (1898) 71) en een kluchtspel De bedrooge Schaakers (Amst. 1672), naar Jean de la Taille, Les Corrivaux; litterair
hebben deze stukken geen beteekenis. Hij was 23 Aug. 1667 niet meer in leven, want toen verkocht Hendrik van den Broek, als eenige erfgenaam van de weduwe van Adriaan Andrieszoon een graf in de O. Kerk. Misschien stierf hij eerder: in het 1652 verschenen De Geest van Mattheus Gansneb Tengnagel wordt hij reeds onder ‘de verstorvene Poëten’ gerekend.
Ruys