krijgslieden voor het grootste deel binnen drie dagen bijeen te zullen brengen, ten einde met 12 of 1300 voetknechten den lande een ruiterdienst te doen voor den tijd van 21 of 22 dagen. Dit hem toegestaan zijnde, voegde hij zich in Mei van dat jaar bij de troepen van Maarten Schenck om het huis te Blyenbeek, dat door Marcus van Rije belegerd was, te ontzetten, waarin zij echter niet slaagden. In Juni d.a.v. voor Rees gekampeerd zijnde, werd hij 2 Juli des nachts onverhoeds door de Spanjaarden overvallen, doch hij ontving deze zoo wel, dat zij met groot verlies moesten aftrekken.
In Augustus d.a.v. ging hij een verdrag aan met Willem Lodewijk, den stadhouder van Stad en Lande, om eenig krijgsvolk in de Ommelanden te brengen en den vijand afbreuk te doen. Hij had toen 1500 man onder zijn bevelen en vermeesterde binnen vijf dagen het versterkte Zoutkamp. 10 Sept. 1589 van Jemmingen uit opgetrokken, leed hij nabij Reen een nederlaag tegen Verdugo, terwijl hij op den 17den d.a.v. opnieuw werd geslagen, ditmaal bij Leeroort, waar 31 van zijn manschappen in 's vijands handen bleven. In 1597 en 98 wegens de Ommelanden gecommitteerd in de Admiraliteit te Dokkum, in 1604 en 5 lid van den Raad van State, van 1611-17 van de Staten-Generaal en in 1614 legaat naar 's Gravenhage, ter sluiting van een tractaat tusschen den Staat en Zweden.
Hij huwde 1o. Ludica de Mepsche, en 2o. Bawe Jarges, en verwekte bij zijn twee vrouwen drie dochters.
Zie: Bor, Nederl. Oorl. XXVI, 443, 58, 82; XXVII, 495; Tegenw. Staat van Stad en Lande II, 510; Jahrbuch Emden IV (1881), 2; Bijdr. Gesch. Gron. VII (1870), 152.
Regt