lix Meritis’ en van vele andere vereenigingen en instellingen, vooral ook van philanthropischen aard. Verder was hij diaken en archivaris van de Waalsch Hervormde gemeente te Amsterdam. In het godsdienstige orthodox, was Ch.v. Buren afkeerig van al wat naar godsdienstijver en onverdraagzaamheid zweemde. Met zijn vriend en geestverwant Hasebroek werkte hij gaarne samen aan de vertaling van hun beider lievelingsboek De Imitatione Christi van Thomas à Kempis. Van zijn eigen geschriften noemen wij, behalve de reeds bovengenoemde dissertatie: Een bladzijde uit het leven van Mr. Nicolaas Witsen, burgemeester van Amsterdam (1862), in de Berigten van het Hist. Genootsch. (2e Serie, II, 2 st.); Een woord ter herinnering aan Savigny (in Nieuwe Bijdragen van Regtsgeleerdheid en Wetgeving XII: 2, 311). Ten behoeve van het Deutsches Staats-Wörterbuch van Bluntschli en Brater schreef hij de afdeeling Nederland, in 2 stukken (dl. VII): Geschichte der Staatsbildung, Staatsverfassung, Staatsverwaltung und Statistik, en Niederländische Kolonieen, Geschichte, Verfassung und Statistik derselben (1862); verder Motley's Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden (in de Boekzaal der Gel. wereld, onder red. van Dr. J.J. van Toorenenbergen, jaarg. 1862); andere opstellen in datzelfde tijdschr., jaarg. 1860, 1862 en 1863; voorts Abr. de Wicquefort, Histoire des Provinces Unies des
Pays-Bas, 4 dln. (1861-1874), door hem in vereeniging met Mr. L. Ed. Lenting uitgegeven; Woord van Philips van Marnix van St. Aldegonde aan zijne tijdgenooten, bij het derde eeuwgetijde der inneming van den Briel aan de leerlingen der school van den heer J. Hesta Bz. herinnerd (1872), en Verzameling van eenige geschriften vervat in het familie-archief van D. van Akerlaken (1889), uitgegeven in samenwerking met D. van Akerlaken. Eindelijk was Chais van Buren werkzaam als lid eener commissie tot herziening der Gezangbundels (‘Commission pour le Chant sacré’), die in 1881 te 's Gravenhage vergaderde, en 1882-1885 van de Commission de l'histoire des églises Wallonnes.
Zie: Levensber. Letterk. 1889, 71, en Bull. Egl. Wall. III, 408.
Zuidema