[Bormeester, Abraham]
BORMEESTER (Abraham), van wiens leven niets bekend is, leefde in 't midden der 17e eeuw vermoedelijk te Amsterdam en schreef daar vier kluchten, voor 't meerendeel op vrij realistische wijze tafreeltjes uit huwelijksleven en vrijage gevend, maar daardoor wel van eenig belang voor het maatschappelijk leven dier dagen. Het zijn: Sijtje Fobers, in klucht gespeeld op de Amsterdamsche kamer (Amst. 1643; herdr. 1647, en z.j.), ook wel Ktucht van Joost Krimp of Klucht van de Ton genoemd; Doeden (Amst. 1643; herdr. 1735), ontleend aan Boccacio's Decamerone; Infidelitas ofte Ontrouwe Dienstmaagt aan Judith de Hoogh opgedragen (Amst. 1647; herdr. 1645, 1661, 1669), gespeeld op den amsterdamschen schouwburg als nastukje achter Rodenburg's Cassandra en zijn meest bekende 't Nieuwsgierig Aegje gespeelt op d' Amst. Schouwburg (Amst. 1662; herdr. 1664 4o. en 8o., 1669), ontleend aan het verhaal Kluchtigh Avontuurtje van 't Nieuwgierigh Aeghje van Enkhuysen (Zie: A.J. Barnouw in Tijdschrift voor Nederl. Taalen Letterk. 1901, 291 e.v.), een thema, dat ook door A. Bogaert en Huygens gebruikt werd. De zinspreuken waarmee hij zijn stukken onderteekende, waren: ‘G'naed is mijn troost’, ‘Misericordia solatium meum’ en ‘Niet eygens’. Enkele onbeteekenende gedichtjes van zijn hand vindt men opgenomen in: Amsteldamse Vrolikheyt (Amst. 1652) 127, 144 en 180.
Ruys