na niet meer. Hij wijdde zich aan letterkundigen arbeid, gelijk ook reeds vóór zijn vertrek; voor het tooneel schreef en vertaalde hij veel. Oorspronkelijk zijn de treurspelen: Phocion (Amst. 1743), Myrrha of de gestrafte Bloedschande, aan Ovidius' Metamorphosen ontleend (Amst. 1688, 1713(?), 1743, 1753), Rhadamistus en Zenobia (Amst. 1713, 1723, 1732, 1739, 1782), terwijl hij uit het fransch vertaalde: Stratonice naar Quinault (Amst. 1693(?), 1694, De Pleiters (Amst. 1694(?), 1695), naar Racine, en Alexander de Groote (Amst. 1693, 1718, 1723), aan David van Hoogstraten opgedragen. Ook hebben we tal van gedichten van zijn hand, die mèt twee zijner treurspelen in 1723 tot een lijvigen 40. bundel vereenigd, uitkwamen. De voornaamste hierin zijn: het niet onverdienstelijke Geuzevelt, de lustplaats van Antony Klok (van 1721), zijn Keurstoffe van Griekse en Romeinse Grootmoedigheden (afzonderlijk te Amst. in 1694 verschenen), zijn verzameling van voor eigen werk geplaatste Opdrachten, zijn Mengeldichten en Bijschriften op W.
Sluiters Buitenleven. In 1716 verscheen te Amst. van hem: Historie van de grontlegging der Nederl. Vryheid, in 1729 (2 drukken?) Beschrijving der Kersvloed van den jare 1717, vermengd met de gedenkwaardigste vloeden sedert den algemeenen, en Droevige schipbreuk van het fluitschip Arion. In plano bezit de bibliotheek van de Mij. der Ned. Lett. een huwelijksgedicht van hem op de bruiloft van Ameldonck Block en Maria Leeuw (1674). Tiele's Bibliotheek van Nederl. Pamfletten (no. 7418) vermeldt verder een gedicht van hem: Op de dood van ... M. de Ruyter enz., eveneens in plano en Knuttel (no. 11382) een gedicht achter A. Severinus' Lykrede op het sterven van Michiel de Ruiter. Ook in Neerlands Rouklagten uitgegalmd door digters deser eeuwe op de dood van Maria ... van Groot Britannië ('s Graven-Hage 1695) nam hij deel (86); Dit laatste is p. 558 e.v. in zijn Gedichten (Amst. 1723) opgenomen. Bijna even talrijk zijn zijn vertalingen naar klassieken: D.J. Juvenalis Satyra VIII, of achtste Berispdicht in Nederd. vaerzen vertaalt (Amst. 1693), aan J. Pluimer opgedragen, Caius Suetonius Tranquillus, Van de XII Keizers (Amst. 1699, 2e dr. Dordrecht 1735); C. Julius Cesars Aantekeningen der Gallische ... oorlogen 2 dln. (Amst. 1709), Valerius Maximus Gedenkwaardige Voorbeelden, zoo der Romeinen als der Uitheemsche Volken (Amst. 1721) en zijn Zedelessen van Aristoteles aan Alexander den Grooten, op dichtmaat, door Jacob van Royen e.a. met ‘wijsgeerige Aanmerkingen verrijkt’. Ook als uitgever van anderer werk moet hij hier vermeld:
Naast Vondel's Joannes de Boetgezant (Amst. 1696), waarachter een grafdicht van hem op V., gaf hij - zonderlinge tegenstelling - Alle de werken van W. van Focquenbroch (Amst. 1709, 1723, 1766) en de Gedichten van J. van Paffenrode (Amst. 1711) uit.
Ook als dichterlijk penningkundige maakte hij zich door twee uitgebreide werken eenigen naam n.l. S. Schijnvoets Muntkabinet (z.p. 1694), waarin hij voor zijn beschrijvingen ook uit andere verzamelingen dan die van Sch. putte en zijn Roomsche Monarchy, vertoont in Muntbeelden der Westersche en Oostersche Keizeren (Utr. 1697; 2e dr. 1718).
Uit zijn werken blijkt dat hij in letterkundig verkeer stond met mannen als Ant. van der Goes, die zijn huwelijk bezong (Alle de Gedichten, Rott. 1735 p. 256), David van Hoogstraten, Ludolf Smids, Asselijn, Willem Sluiter e.a. Voor