De laatste maal als J.U. Dr. Van zijn leermeesters is vooral de hoogleeraar Vinnius te noemen. Na zijn promotie was hij eenige jaren advocaat voor den Hove van Holland, totdat hij in 1654 aangesteld werd tot buitengewoon hoogleeraar in de rechten te Leiden. Reeds in 1655 volgde zijn bevordering tot ordinarius, terwijl hem sinds 1667, nevens het civiele recht, ook het staats- en volkenrecht ter onderwijzing was opgedragen. In 1663 trad hij op als rector-magnificus. Hij bekleedde het professoraat tot zijn dood, opgevolgd wordende door Böckelmann.
Geschriften van zijn hand bestaan niet. Zijn leermeester, later vriend en ambtgenoot Vinnius herdacht hij in 1657 met een van groote vereering getuigende lijkrede, gedrukt als: Oratio funebris in obitum nob: et toto orbe celeberrimi viri D. Arn. Vinnii JCt (Lugd. Bat. 1657), welks inhoud de bron was voor Vinnius' levensschets in Nettelbradt's Hall. Beyträge z.d. Jur. Gelehrten-Historie II, 638-680. Verder verscheen in druk de rede, waarmede hij in 1667 den curator der leidsche hoogeschool Cornelis de Witt toesprak ter gelukwensching met de overwinning bij Chattam: Panegyricus dictus illustri et strenuo viro Cornelio Wittio 7 Idus Novembris anno 1667 in auditorio theologico (Lugd. Bat. 1667). Er zijn enkele adviezen van zijn hand bekend (vgl. I. van den Berg, Neder-lands Advys-Boek II (Amst. 1722) no. 78, 121; Holl. Consultatiën V (Rott. 1664) no. 60.
Zijn portret is gegraveerd door J. Suyderhoef naar een schilderij van 1657 door J. de Vos.
Zie: M. Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogeschool, I, 185; II T. en B. 135.
van Kuyk