hij in 1647 met den directeur-generaal Petrus Stuyvesant naar Nieuw-Nederland, om daar als opvolger van Everhardus Bogardus dienst te doen. In Curaçao liet hij slechts 7 of 8 lidmaten achter, wier godsdienstige belangen door Jan Walraven aldaar werden behartigd. Backer kwam 11 Mei 1647 te Nieuw-Amsterdam aan, waar hij op een traktement van honderd gld. per maand en tweehonderd gld. kostgeld per jaar, tot predikant werd aangesteld. Telkens lezen wij in de acta van de classis van Amsterdam klachten over de slechte uitbetaling van zijne soldij. In een brief, d.d. 15 Aug. 1648 en 2 Sept. 1648, aan de classis van Amsterdam, beschrijft hij den staat van zaken in Nieuw-Nederland. Zelf mengde hij zich in de politieke oneenigheden, waarvan Stuyvesant's bestuur het middelpunt uitmaakte. Stuyvesant verbood aan Backer derhalve, 8 Mei 1649, ‘geschreven schriften oft voorstellen rakende de politie ende gemeene regieringe in de kercke van de predickstoel ofte elders de gemeente voor te leesen ofte doen voorleesen’, aleer zij door hem of zijn secretaris waren geviseerd. Na herhaalde aanvragen om ontslag, werd dit door Stuyvesant en zijn raad 6 Juli 1649 aan Backer verleend. Na een verblijf van 27 maanden in Nieuw-Nederland keerde hij naar het vaderland terug, waar hij 1 Nov. 1649 voor de classis van Amsterdam zijne ‘getuigenissen’ overlegde, die in goede orde werden bevonden. In Nederland teruggekeerd, spande hij samen met Adriaen van der Donck, Cornelis Melijn en anderen, die uit Amerika waren overgekomen, om Stuyvesant's bestuur over de kolonie, voor de Bewindh. der W.-I. Compagnie aan een heftige critiek te onderwerpen. Backer ging nu voorloopig te Heer-Hugowaard wonen, wachtend op een beroep. Toen dit niet spoedig genoeg kwam, zeker
ook al omdat hij ‘een ongeletterde persoon’ was, begon in 1651 bij hem de lust te ontwaken, om weder buitenslands, nu in Oost-Indië, een gemeente te dienen. De classis van Amsterdam besloot 4 Sept. 1651 hem, om zijne loffelijke getuigschriften, goed gedrag en wegens het gebrek aan predikanten in Oost-Indië, bij de Bewindhebberen voor te dragen. Deze lieten nog eens naar Backer informeeren, hetgeen niet in zijn voordeel uitviel. Ten slotte werd hij toch als predikant voor Oost-Indië aangesteld, en kwam 2 Aug. 1652 te Batavia op ‘den Olifant’ aan. In Nov. 1652 nam hij den dienst op de reede van Batavia waar, deed daarna een dienstreis naar het eiland Mauritius en werd 30 Juni 1653 op Formosa beroepen. Zijn beroep naar Favorlangh in 1653 was voorbarig geweest; ‘een misslach’ toch, ‘wasser by den formosaanschen Raat begaen in 't beroepen van den predicant Baccerus tot de favorlangsche schoolen, alwaar de menschen noch geen bequaamheyt hadden, door haare brutaalheyt, om in eenige hooge leringe onderwesen te werden’. Maar hij schijnt toch in het district van Favorlangh in de jaren 1653-1656 werkzaam geweest te zijn. In Jan. 1657 is hij van Formosa in een ‘kwynenden staat’ naar Batavia met verlof vertrokken; dat hij hier ook kort daarop gestorven zou zijn, hebben wij niet bevestigd kunnen vinden.
Zie voor de levensgeschiedenis van Backer: A. Eekhof, De Hervormde Kerk in Noord-Amerika ('s Grav. 1913) I, 77-90, en de daar aangehaalde bronnen. Verder ook: C.A.L. van Troostenburg de Bruyn, Biographisch Woordenboek van Oost-Indische predikanten (Nijm. 1893) 18; C.A.L. van Troostenburg de Bruyn, De Hervormde Kerk in Nederlandsch Oost-Indië onder de Oost-Indische