in garnizoen te Bergen-op-Zoom, Brielle en Alkmaar. Gecommandeerd tot den dienst te velde, was hij Sept. 1806 in het kamp te Zeist en nam met de fransche troepen deel aan den veldtocht in Duitschland, keerde echter weldra in Holland terug en werd als luitenant-ingenieur belast met de zorg voor de versterkingen. 8 Aug. 1808 volgde zijne promotie tot 1en luitenant bij het korps artillerie en genie, 9 Juni 1809 werd hij secretaris bij het comité centraal der artillerie en genie, in welke kwaliteit hij zich bij gelegenheid van de landing der Engelschen, met de hollandsche troepen naar Walcheren begaf, werd 13 Nov. 1810 belast met den dienst in Noord-Holland ter standplaats Alkmaar, en in Juli 1811 kapitein, sinds wanneer hij zich insgelijks bezighield met de fortificatiewerken bij den Helder en op Texel. Bij de nadering der geallieerden werd hij 31 Oct. 1813 naar Coevorden gedirigeerd. De vesting gaf zich 3 Mei 1814, op verzoek van het nieuwe fransche bewind, over, waarna A. zelf in dienst trad van den Souvereinen Vorst. In 1814 volgde zijne opname der vestingwerken van Antwerpen, 12 Dec. 1815 werd hij adjudant des konings, in 1824 majoor, 1829 kolonel ingenieur, 1837 kolonel directeur der fortificatiën en 23 Juni 1841 bovendien chef der afdeeling genie. Bij de algemeene bezuinigingen ontving hij 31 October 1843 pensioen met den rang van generaal-majoor en vestigde hij zich in zijn geboorteplaats, waar hij o.a. directeur van het Zeeuwsch Genootschap was.
Zijn vriend S. de Wind beschreef zijn leven in Archief Zeeuwsch gen. III (1856) 53-64; zie voorts: Zelandia illustrata II (Midd. 1880) 693; Koolemans Beijnen, Histor. Gedenkboek 1813, I (Haarlem 1912) 482.
de Waard