[Wassenaer-Obdam, Johan Hendrik graaf van]
WASSENAER-OBDAM (Johan Hendrik graaf van), baanderheer van Wassenaar, heer van Lage, Twickel, Obdam enz., gedoopt 's Gravenhage 1683, overl. 5 Febr. 1745, begr. Groote kerk, 's Grav., zoon van Jacob (5) en Adriana Sophia van Raesfelt, vrouw van Lage en Twickel. Hij werd beschreven in de holl. ridderschap, deswege lid van den Raad van State, voorzitter van gecommitteerde raden, lid der Staten-Generaal (1726), curator der leidsche hoogeschool (1727), hoogheemraad van Rijnland, houtvester en grootzegelbewaarder van Holland, rentmeester der domeinen van de voormalige abdij Leeuwenhorst, ridder der orde van St. Jan van Jeruzalem. Hij overleed ongehuwd.
In de politiek was hij een overtuigd voorstander van nauwe aansluiting bij Engeland, evenals zijn vriend Simon van Slingelandt voor wien hij reeds in 1720, bij den dood van Heinsius, veel moeite had gedaan om hem te doen verkiezen tot raadpensionaris en tot wiens benoeming in 1727, na het overlijden van van Hoornbeek, hij krachtig bijdroeg.
Zijn geschilderd portret hangt op Twickel.
Zie een karakteristiek van hem door Fénelon in de Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXX, 173, en een door W. Bentinck, wiens voogd hij geweest was, in Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland enz. (1888) 243; Obreen, Gesch. gesl. Wassenaer 147.
Obreen