damsche handelslieden. Na de fransche revolutie schijnt hij aan de émigrés hulp te hebben verleend onder den schuilnaam Bonange. Hierop heeft betrekking een schrijven van den graaf van Artois, in dato 1 Mei 1795 aan V. gericht ... ‘je veux connaître personellement ce vertueux anonyme, qui par l'élévation de ses sentiments et par la générosité de ses procédés envers mes fidèles compagnons d'infortune a acqui les plus justes droits à toute mon estime ainsi qu'à mon affection’.
Als vertegenwoordiger van het huis Hope en Co. deed V. verscheidene buitenlandsche reizen, bepaaldelijk naar Engeland. Het was als afgevaardigde van dit vermaard bankiershuis, dat hij in 1796 naar St. Petersburg vertrok ter bepleiting der belangen van nederlandsche houders van obligatiën ten laste zoowel van den koning van Polen als van poolsche Grooten, wier goederen, na de laatste deeling van het land, waren verbeurd verklaard. Toen Paul I besloot, dat de poolsche leeningen ten laste van Rusland zouden genomen worden, was de vreugd bij de betrokken obligatiehouders en de vereering voor V. groot; V. werd de gevierde raadsman der financieele wereld. Hij genoot het vertrouwen van het keizerspaar, dat hem over verschillende aangelegenheden raadpleegde, b.v. over de keizerlijke handelsschool. Keizerin Maria Feodorowna schreef hem in 1797 in verband met samenkomsten dienaangaande en een rapport door hem over te leggen: ‘j'espère que nous pourrons travailler à rendre notre institution pour la commerce utile à la Patrie, qui vous devra cette obligation’. De goede verstandhouding duurde voort: in 1818 verzekerde de Keizerin hem nog in een schrijven, dat de achting voor zijn persoon en denkwijze, die ze aanstonds had gekoesterd, niet verminderd waren.
In 1802 werd hij o.a. met Dirk v. Hogendorp benoemd in een commissie, die ten opzichte van Indië de vraag: vrije handel óf staatsmonopolie had te overwegen (zie: D.v. Hogendorp, Mémoires, 132 en over de questie zelf: Blok, Gesch. N. Volk1 VII, 164 en Sillem, Dirk v. Hogendorp Hfdst. IV).
In 1805 vertrok V. naar Weenen als afgevaardigde van het huis Hope, welks bemiddeling was gevraagd door de houders van hollandsch-oostenrijksche staatsschuld. Deze aandeelhouders voelden zich benadeeld door een keizerlijk decreet, daar de oostenrijksche regeering onaannemelijke voorwaarden stelde op hervatting van de oude wijze van rentebetaling. V.'s zending had niet het verlangde succes (Sillem, Dirkv. Hogendorp 197 v.). Het vertrouwen genietend van koning Lodewijk werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst, directeur-generaal der publieke Schatkist. Napoleon benoemde hem in 1811 tot ‘Baron de l'Empire’ (Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland, 172), nadat hij bij keizerlijk besluit van 30 Oct. 1810 was aangesteld tot requestmeester en directeur van de centrale kas te Amst. (Courier d' Amsterdam 6 Nov. 1810 en Colenbrander, Gedenkst. VI, 2e st. 767).
Zijn de aanteekeningen van een tijdgenoot juist (Colenbrander, Gedenkstukken V. 372), dan zou hij een spéculant, een ‘agioteur’ zijn geweest; ook wordt, naast erkenning van zijn ‘talens très distingués’, gesproken van zijn ‘caractère hautain et dissimulé (t.a.p. I, 193). Zijn laatste levenstijd bracht ernstige geldelijke zorg door teleurstellende geldbelegging in zuidhollandsche droogmakerijen, uit welken geldnood Hope & Co. gedachtig de oude relaties, hem door het toekennen van een jaargeld schijnen te hebben bevrijd. V., die kinderloos overleed, was tweemaal