zijn dood in 1825 heeft Tydeman dit college volgehouden.
Hij was driemaal gehuwd: in 1767 met Barbara Maria Rossijn, overl. 1776; in 1777 met Sophia Theodora de Beveren, overl. 1789 en in 1794 met Hermanna Hugenholtz, dochter van den delftschen predikant Petrus Hermannus Hugenholtz, overl. 1835.
Tydeman was geleerd historicus en jurist, gevierd docent en ernstig Christen. Uit tal van brieven blijkt dit: hij beklaagt zich, dat zijn zoon gedichten maakt, waarin Jezus niet voorkomt, maar is daarnaast gematigd en drukt bij herhaling zijn ‘hooge achting uit voor vele brave Roomschen, veel meer, dan voor vele zoogenaamde Protestanten’. Gedurende tal van jaren was hij vriend en vaderlijke raadsman van Willem Bilderdijk, die herhaaldelijk zijn verjaardag met gedichten herdacht en met wien hij in levendige briefwisseling stond, uitgegeven met die van zijn hiervoor genoemden zoon. Behalve over tal van andere wetenschappelijke onderwerpen liep deze briefwisseling veelal over vragen van taalkundigen aard, waarin Tydeman zich, vooral in het laatste deel zijns levens, heeft verdiept. In zijn utrechtschen tijd stond Tydeman in briefwisseling met Jan Derk van der Capellen tot den Pol (Werken Hist. Gen. II: 27b.)
Behalve de genoemde oraties, die alle in druk verschenen, en tal van kleinere artikelen in de Jaarboeken van K. en W. en eenige vertalingen, bewerkte hij: Theses philologicae miscellae (Hard. 1765); Syntagma dissertationum ad philosophiam moralem pertinentium (Traj. ad Rh. 1777); Quaestiones et aphorismi ex jurisprudentia naturali (T. ad R. 1781); Enchiridion studiosi jurisprudentiae naturalis (T. ad R. 1789). Ook werkte hij mede aan de samenstelling van den Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden dl. XI en XII (Utrecht).
Zijn portret is door L. Springer op steen geteekend.
Zie: J.C.G. Boot, de Historia Gymnasii Leovardiensis (Amst. 1890) 46-47, 94, 115-118, waar een zeer lezenswaardige brief van Tydeman aan Wyttenbach uit 1800; Loncq, Utr. Hoogeschool, 188, 202, 233, 325, 239, 326, 327; Wijnne en Miedema, Resolutiën vroedschap Utrecht betreffende de akademie (Werken Hist. Gen., nieuwe serie, 52) 355, 372, 426, 439, 443, 450; Bouman, Geld. Hoogeschool II, 285, 299, 303-12, 536; M. Siegenbeek in de Handelingen Letterk. (1825) 4-31; Molhuysen, Gesch. Univ. Bibl. Leiden (1905) 42; H.W. Tydeman in zijn rectorale rede 1826 (Annales Acad. Lugd. Bat. 1827) 19-24, waar overgenomen is: Chr. Saxe, Onomast. Liter. VIII, 243 v.v.; benevens de genoemde briefwisseling met Bilderdijk.
van Kuyk