neerd’, gelijk een zijner studiegenooten, die eerst het volgende jaar voldeed aan het examen. Toen er in den aanvang van 1853 een vergelijkend examen voor eenige plaatsen bij den waterstaat plaats vond, was die studiegenoot reeds in het korps opgenomen. Bij dat examen, waaraan van der Toorn zich onderwierp, verkreeg hij no. 2, zoodat hij onmiddellijk met ingang van 1 Juli 1853 aspirant-ingenieur werd, terwijl de nos. 3-6 tot surnumerair benoemd werden.
Hij was eenige maanden te Gorinchem werkzaam, en werd met 15 Oct. 1853 belast met een deel van den dienst van den ingenieur in het arrondissement 's Gravenhage, wegens de slechte gezondheid van den ingenieur Boerrigter, waardoor deze verhinderd was, te reizen. Met 1 Oct. 1854 werd hij aan den inspecteur Ferrand te Arnhem toegevoegd, en met 1 Juli 1856 werd hij arrondissementsingenieur te Deventer: met 1 Mei 1858 werd hij naar Leeuwarden verplaatst, waar hij eerst een jaar met het oostelijk, vervolgens een jaar met het westelijk arrondissement van Friesland belast was. Op deze toen weinig belangrijke arrondissementen volgde met ingang van 1 Apr. 1860 Nijmegen, dat zeer gewichtig was. Hoewel er ook te Arnhem een ingenieur was, behoorden de Rijntakken behalve de Neder-Rijn boven het Opheusdensche Veer en de IJsel tot het arrondissement Nijmegen, hetwelk zich bovendien uitstrekte over de geheele Betuwe.
Reeds in den aanvang van 1861 werden van der Toorn's werkkracht en inzicht op de proef gesteld door de rampen, die de Bommelerwaard zoowel boven als beneden den Meidijk teisterden. Hij heeft toen veel van zich doen spreken, en naar het algemeen gevoelen goede diensten gedaan.
Te Nijmegen heeft van der Toorn veel gewerkt, en toen hij met 1 Oct. 1867 naar Kampen en vervolgens met 1 Mei 1870 naar Gorinchem verplaatst werd, ging hem de naam van specialiteit op het gebied van rivieren vooraf. Ook in deze beide arrondissementen heeft hij niet alleen veel arbeid verricht, maar nog tijd gevonden voor verschillende publicatiën, die wel niet van hoog wetenschappelijke waarde zijn, maar vlot en met goed inzicht geschreven zijn.
Zijne opstellen waren meestal antwoorden op prijsvragen, uitgeschreven: van rijkswege, over vluchtheuvels; door de maatschappij van nijverheid, over schorren en kwelders; door het Bataafsch genootschap te Rotterdam, eene beschrijving met statistiek van een waterschap. Hij koos hiervoor de Bommelerwaard (bovendeel).
Te Gorinchem werd onder zijn toezicht in 1872 en 1873 de derde waterkeering in de Linge gebouwd.
Met ingang van 1 Apr. 1874, dus na slechts 21-jarigen diensttijd, werd van der Toorn hoofdingenieur, hoofdzakelijk door een samenloop van omstandigheden; hij werd met den dienst in Overijsel belast.
Toen zijn ambtgenoot Rose met ingang van 1 Nov. 1878 naar 's Hertogenbosch verplaatst werd, volgde van der Toorn hem als hoofdingenieur voor de groote rivieren op. Deze betrekking heeft het eigenaardige, dat er eene groote hoeveelheid stukken van weinig belang en enkele van zeer veel beteekenis te behandelen zijn; men had bij de afscheiding van het rivierbeheer van den gewonen dienst aan Rose de keuze zijner ingenieurs gegeven, en hij koos de bekwaamsten; verder had van der Toorn op zijn bureau de bekwame ingenieurs Beijerman en Lely, aan wie hij zeer veel kon overlaten.
Nog in Overijsel zijnde nam van der Toorn met de delftsche hoogleeraren Henket en Steuer-