de Ebbinge Poorte. De scherpe discussie liep vooral over de vraag, of de beide bemiddelaars als scheidsrechters zouden worden erkend. Ondanks het sterke wantrouwen jegens hen, vooral van de zijde der Groningers, geschiedde dit ten slotte, onder beding evenwel, dat de vrijheid der stad onaangetast zou blijven.
Zoo kwam het eindelijk, 21 Aug. 1500, te Aduard, door hun toedoen tot de volgende uitspraak: alle misdrijven zouden worden gezoend; Thurn zou over voorkomende geschillen oordeelen, tot het Kamergericht uitspraak zou doen; de Ommelanden, met name Appingadam en het Oldambt, moesten door de Groningers worden opgegeven en onder zijn ‘opzicht’ komen, tot het Rijkskamergericht een vonnis zou hebben geveld; nieuwigheden zouden intusschen noch door hem, noch door zijn plaatsvervanger worden ingevoerd. Die plaatsvervanger zou nooit iemand mogen zijn, die de stad vijandig gezind was. Deze mocht haar stapelrecht en brouwrecht onverminderd behouden, behalve dat Appingedam en 't Oldambt er niet meer aan gebonden zouden zijn Thurn of zijn plaatsvervanger hadden hunne rechtszittingen te Groningen te houden. Dit Aduarder Verdrag, onderteekend ook door Albrecht en drie groningsche burgemeesters en gesterkt met het zegel van Thurn en van den bisschop, werd, na den weldra gevolgden dood van eerstgenoemde, door de oorkonde van Wesel, 16 Oct. 1500, aangevuld, waarbij Thurn zich verplichtte tot nakoming van de op 21 Aug. getroffen bepalingen in het bijzonder tot wederuitlevering der landen aan hertog George of Hendrik of hunne nakomelingen.
Doch weldra vernemen we van Thurn klachten over de Groningers, dat zij schennis van het verdrag gepleegd hadden en zelfs hem en de zijnen naar het leven stonden. En werkelijk maakten hetzij teleurstelling over eene geheime boodschap van hertog Hendrik aan de bewoners van Delfzijl en Appingedam, dat zij, ook zonder 's konings uitspraak af te wachten, zich niet meer aan het verbond behoefden te houden, hetzij berouw over de toch nog maar tijdelijke opheffing hunner macht over de Ommelanden, de Groningers afvallig van het pas gesloten verdrag. En weldra bevond zich Thurn te dier zake te Brussel, intusschen talmende met zijn scheidsgerecht, toen dientengevolge en door de kuiperijen van graaf Edzard, stedehouder der saksische regeering, de moeilijkheden in Groningerland weer begonnen waren.
Hier te lande was zijne rol uitgespeeld: daarbuiten heeft hij zijn heer, Maximiliaan, nog jaren lang als diplomaat gediend.
Litt. zie onder het artikel Otto v. Langen.
Kooperberg