Gerardus Vermey, onder de katholieken van Gouda gearbeid. Aanvankelijk kapelaan bij pastoor Pieter van Purmerent, stichtte hij later een eigen gemeente, niet met instemming van zijn pastoor, doch toen Joannes van Neerkassel vicaris apostoliek was geworden, erkende deze in een schrijven van 16 April 1663 W.d. Sw. als pastoor der nieuwe gemeente van Gouda. Zijn wapenspreuk luidde: ‘Candide et fortiter’. Hij is de dichter geweest van een vroeger zeer verspreid liederenboek, dat in toespeling op zijn naam den titel draagt van Den singende Swaen. Het bevat een bundel gezangen met de melodie in muzieknoten op de voornaamste feesten en heiligen van het gansche kerkelijke jaar; ook een gedicht op Lidwina en een ander op Geertrudis van Oosten komt daarin voor. Op het titelblad noemt de dichter zich alleen bij zijn initialen: G[uielmus] D[e] S[waen]. Ofschoon Petit (Cat. Maatsch. Letterk. I, 261) een vraagteeken achter zijn naam heeft geplaatst, staat het auteurschap van de Sw. toch vast. Daarvoor getuigt niet alleen v. Heussen, doch het blijkt ook uit de opdrachten, welke aan den liederenbundel vooraf gaan en waarin erop wordt gezinspeeld dat de dichter zielsbestuurder is en ‘Swaan’ heet. Duidelijker nog spreekt het lofgedicht van een vriend, die zich teekent N.S., ook vóór in het boekje te lezen, waar de zanggodinnen worden uitgenoodigd: ‘Komt af, en sit beneen, alwaer de Kromme Gouw Van d'Ysel wordt geschut. De plaets die weetje nou. Want daedelijk Wil-hem de Swaen tot zingen voegen’.
De oudst bekende uitgave dateert van 1664 (Cat. bibl. de Serrure, I, 103); wijl de goedkeuring reeds in 1654 werd verleend, zal er waarschijnlijk wel een vroegere editie bestaan hebben. Nog in 1728 verscheen een ‘verbeterde’ uitgave.
Zie: v. Heussen, Bat. Sacr. (Bruxellis 1714) II, 183; Bijdr. bisdom Haarlem VII, 351, 352, 363.
Voor zijn portret zie van Someren III, 6305.
Hensen