en vooral van Poot. ‘Door dien trouwen gids in het binnenste heiligdom van taal en dichtkunde ingeleid’, bezocht hij hem dikwijls te Abtswoude, ‘om met deszelfs wijze lessen voordeel te doen’. Sedert het uitgeven van zijn Gedichten ('s Grav. 1755), een verzameling bruiloftsdichten, lofdichten, bijschriften op afbeeldingen, enz., geraakte hij bovendien in briefwisseling ‘over de gewigtigste onderwerpen der oudheid, historie, taal- en dichtkunde’, zoowel met Poot als met P. Boddaert, J. Elias, L.P. van de Spiegel, N. Hoogvliet, e.a. Behalve de bovengenoemde uitgave van zijn verzen, bezorgde hij een nieuwen druk van: Poot, Gedichten, dl. III (Delft, 1747; met een uitvoerig Leven van Poot); J.d. Haes, Leven van G. Brandt ('s Grav. 1740); Vollenhove, Kruistriomph en Gezangen ('s Grav. 1750), terwijl hij een aandeel gehad heeft in de uitgave van Hooft's Brieven (Amst. 1738). Zijn Nagelaaten gedichten, een dergelijke bundel als de bovengenoemde (Leyden, 1779), werden uitgegeven door het haagsche genootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’, waarvan S. sedert 1773 medebestuurder was. Van bizondere waarde zijn zijn verzen niet; het Leven van Poot is voor ons van meer belang. Kalff, Gesch. Lett. V, wijst nog op een paar gedichten ‘Aen de hedendaegsche naturalisten’ (Nag. ged. 139) en ‘Tegen de Godtverzakers’ (Ged. 257) als bewijzen voor het doordringen van het materialisme van sommige fransche wijsgeeren ten onzent. In de Notulen van ‘Kunstliefde’ (Gemeentearchief, den Haag) is wellicht nog iets te vinden voor wie een nader onderzoek naar S. zou
willen instellen.
Zijn portret, A. Schouman del., J. Houbraken sculp., vindt men vóór de Gedichten.
Zie: Spex, Nagel. Ged. (Leyden 1779).
Ebbinge Wubben