vroeg en verkreeg. Tijdens de Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland werd hij benoemd tot directeur der militaire archieven (15 Juni 1803), welke functie hij echter nimmer heeft aanvaard, daarna tot onder-directeur van het depot-generaal van oorlog, 20 Januari 1808; luitenant-kolonel bij den generalen staf, 17 Maart 1807; intendant van het Koninklijke Paleis te Utrecht, vervolgens te Amsterdam en directeur mobilair van de kroon (26 Dec. 1808). Hij vergezelde koning Lodewijk in het laatst van 1809 en in den aanvang van 1810 als hofmaarschalk ‘eerste prefect van het paleis’ naar Frankrijk, en was in 1811 gevestigd als onder-prefect van het arrondissement te Amersfoort. Toen generaal Molitor in November 1813 de schandelijke troepen van Falba, die Woerden geplunderd en uitgemoord hadden, naar Amersfoort zond, zochten aanvoerder, officieren en minderen aldaar een volksbeweging uit te lokken, ten einde onder het voorwendsel, dat de ingezetenen zich tegen de Franschen verklaarden, het werk van Woerden te herhalen. Doch Snouckaert wist door omzichtigheid en beleid alle gewelddadigheden af te wenden; zoodra 28 Nov. 1813 Falba zich op bevel van Molitor naar Naarden begeven had, liet S. de kozakken door de Kamp-poort binnen.
De Souvereine Vorst, daarna koning Willem I, benoemde S. tot verschillende hooge betrekkingen, o.a. tot lid van den Hoogen Raad van adel en opperschenker. Bij S.B. van 27 Aug. 1814 werd hij in den nederlandschen adel erkend met den titel van baron, overgaande op alle afstammelingen. Ook was hij land-commandeur der Duitsche orde, Balye van Utrecht, als hoedanig zijn geschilderd portret in het Ordehuis te Utrecht is.
Hij huwde 12 Juli 1787 Johanna Gijsberta Cornelia Brouwer, overl. 12 April 1851 te 's Gravenhage.
de Bas