aan het hoofd der noord-duitsche kloosters, totdat deze zich in 1517 vereenigden met de saksische provincie. Van dien tijd af tot het einde zijns levens bleef hij lid der saksische provincie, prior te Rostock en professor in de theologie. Hij was een ijveraar voor de strenge kloostertucht, een der slagvaardigste en stoutmoedigste bestrijders van de opkomende lutherij en een der laatste verdedigers van de roomsche leer binnen Rostock. Toen hij in 1533 voor het uiterste geweld moest wijken, was het ook gedaan met den ouden godsdienst. Hij ging in 1534 naar Leeuwarden terug, waar hij nog in het hetzelfde jaar overleed.
Hij schreef: Sacrosanctae Missae ac Canonis Mysteriorum brevis et compendiosa dilucidatio (Francof. ad Vadiam 1534); Defensio Ecclesiasticorum quos Spirituales appellamus (sine l. et a.); Sermoncs XXI super Confraternitate de serto Rosaceo (Paris. 1514 en Rostock 1517).
Nog meer sermones werden in handschrift in de kloosters te Maastricht en te Calcar bewaard, doch zijn sinds de fransche revolutie verloren.
Zie: N. Paulus, Die deutschen Dominikaner im Kampfe gegen Luther (Freiburg i.B. 1903) 67-77; G.A. Meijer in Archief Aartsb. Utrecht XXXIII (1908) 210-230; A. Hulshof, Verslag van een onderzoek te Rostock ('s Gravenh. 1909) 9-11, 33-38.
G.A. Meijer