[Smithuis, Henricus]
SMITHUIS (Henricus), geb. in Lingen, overl. Dec. 1726. Na zijne studiën volbracht te hebben te Munster, begaf hij zich na zjn priesterwijding in 1680 naar Twente, en nam op raad der kloosterlingen van Frenswegen het herdersambt over Ootmarsum op zich. Het klooster schonk hem het erve ‘Konink’ te Halle, om daar de heilige diensten te verrichten. Van daaruit bearbeidde hij een groot gedeelte van Twente. Door toedoen van den burgemeester, die in den herfst van 1700 ter jacht zijnde bij hem verpoosde, verkreeg hij de toestemming om binnen Ootmarsum de godsdienstoefeningen te verrichten. In 1703 werd hij echter verbannen. In 1705 werd hij aartspriester van Twente. Veel heeft hij gedaan voor het herstel van geloof, godsdienst en goede zeden, terwijl hem ook mag toegeschreven worden, dat het Jansenisme in Twente nooit vasten voet heeft gekregen. Toch teekende hij, echter ter goeder trouw, de suppliek naar Rome ten gunste van Codde.
Zie: Geerdink, Gesch. v. Twente 108, 121, 255-261, 453-456; Röring, Kerkl. en Wereldl. Twente 107-120; Arch. Aartsb. Utr. V, 142; XXII, 130, 143, 157, 221.
van der Heyden