[Rijnders, Gijsbertus Jacobus]
RIJNDERS (Gijsbertus Jacobus), geb. 9 Mei 1786 te Thamen aan den Uithoorn, overl. 22 Juli 1840 te Haarlem. Zijn vader was Hendrik Rijnders, heelkundige te Uithoorn. Na het eerste onderwijs in de heelkunde te hebben genoten van zijnen vader, ging hij naar Amsterdam, waar hij o.a. de lessen van Bonn en Vrolik volgde, en op 8 Aug. 1808 bevorderd werd tot stedelijk heelmeester met den rang in de tweede klasse als zeer bekwaam. In 1809 werd hij benoemd tot stads-heelmeester te Purmerend, waar hij zich gevestigd had. Hij legde zich nu nog op de verloskunde toe en werd op 12 Dec. 1810 toegelaten als stedelijk vroedmeester in den tweeden graad met den rang van zeer bekwaam. Om bijzondere redenen verliet hij Purmerend en vestigde zich in 1811 te Hoorn. Op 22 Sept. 1818 stichtte hij daar met anderen het genootschap ‘Vis Unita Fortior’, en behoorde tot de redactie van het Tijdschrift dezer vereeniging, waarin talrijke stukken van zijn hand voorkomen. 11 Nov. 1818 benoemd tot lid van de plaatselijke commissie van geneeskundig toevoorzicht trad hij bij het bestrijden eener volksziekte in 1826 en der cholera in 1832 op den voorgrond. Bij besluit van den raad werd hij op 3 Juli 1822 benoemd tot adjunct-stads-chirurgijn, in welke betrekking hij zich zeer verdienstelijk maakte. Op 22 Apr. 1825 werd hij aan de pas opgerichte klinische school, waarvoor hij met den apotheker J.S. Swaan de statuten en reglementen ontwierp, benoemd tot lector in de ontleed-, heel- en verloskunde. In 1830 volgde daarop zijne aanstelling tot stads-vroedmeester. Op 15 Juni 1837 werd hij benoemd tot lid van de provinc. comm. van geneesk. onderz. en toevoorz. in Noord-Holland zitting houdende te Haarlem, en hoewel zijne gezondheid toen reeds te wenschen overliet, woonde
hij toch trouw de zittingen dezer commissie bij.
In het Tijds. v. Gen.-, Heel-, Verlos-, Scheien Natuurkundige Wetenschappen uitg. d.h. Genoots. o.d.Z. Vis Unita Fortior te Hoorn verschenen van hem de volgende bijdragen: Waarneming wegens het nut der calendula officinalis in de cancer uteri I: 1; Heelkundige waarnemingen van R. Landskroon met een kort levensbericht II: 1, 41; Aanmerkingen enz. op eene waarneming van H. Nottelman te Oosthuizen II: 1, 89; Waarneming wegens lijders aan verstorvene breuken zonder eenen overblyvenden anus praeternaturalis hersteld II: 1, 95; Bijdrage over den op den mond der baarmoeder vastgehechten moederkoek II: 3, 108; Waarneming omtrent eene verlossing met bijzondere verschynselen enz. III: 3, 211.
In de werken van het Genootschap Arti salutiferae te Amsterdam komen voor: Verhandeling over eene proeve genomen met Radix Ratanhiae I: 1, 1; Drie waarnemingen wegens de navelstrengbreuk, ibid. 59; Waarneming omtrent eene beklemde en gelukkig herstelde breuk I: 3, 164; Vertaling van eene duitsche verhandeling over een geval van Sectio caesarea II: 3, 73.
In de werken van het Genoots. t.b.v. Heelk. te Amsterdam: Verloskundige waarnemingen III: 1, 107; Waarnemingen wegens onderscheidene sluitingen des piswegs III: 3, 143. Verder nog: Proeve eener beantwoording der vragen, Welke is de beste behandeling bij den op den mond der baarmoeder vastgehechten moederkoek (Amst. 1828); en met A.P. Kuys: Waarneming eener Elephantiasis aan het linker been (Amst. 1820; ook in het Fransch vertaald).
Zie: T.A. Jorritsma in Tijdschr. v. Genees-, Heel-, Verlos-, Schei- en Natuurkundige