Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1249]
| |
grieksche verzen uitgegeven en overwoog de uitgave zijner grieksche epigrammata toen hij in 1635 werkzaam was op het kantoor van den amsterdamschen koopman Wyttirius. Destijds was hij bekend met Dan. Heinsius, C. van Baerle en Vossius, die hem 15 Mei 1635 aanbeval bij Hugo de Groot en nogmaals 16 Juni 1635, toen R. naar. Frankrijk vertrok; eveneens beval hem 25 Juli 1635 Cunaeus aan. Zonder eene betrekking bij de Groot te hebben verworven, reisde hij door en verwierf zich te Rome o.a. de gunst van kardinaal Barbarini. Gasp. Scioppius, die destijds door middel van Is. Vossius de door Galilei's dood afgebroken onderhandelingen met de Staten-Gen. over diens vinding der lengten op zee, trachtte te doen hervatten, maakt in een brief van Febr. 1642 aan G.J. Vossius gewag van het verblijf van R. en Corn. Veurhoven te zijnent te Padua. Wellicht promoveerde hij aldaar en vestigde zich vervolgens te Rotterdam. Als geneesheer aldaar noemt Sorbière in 1644 een Justus Rickwsardus en zond aan Gassend diens gedicht op den dood van Peiresc; in 1660 noemt hij R. onder de ‘habiles médecins’; zoodat men mag aannemen, dat deze dezelfde is als de rotterdammer geneesheer Justus R., die dat jaar betrokken is in de kwestie over het balsemen van lijken door Louis de Bils en daarover in briefwisseling stond met Barbette en Sylvius. Gedrukt is een brief van R. aan den rotterdamschen koopman Anthony Nijs, d.d. Amst. 4 Dec. 1634, als uiting van remonstrantsche gevoelens (Pamfl. Knuttel no. 4398) en een aan hem van Barbette (3 Apr. 1660) in diens Pestbeschrijvinge (1680) 60; voorts een bruiloftsgedicht in den Bloemkrans van verscheiden gedichten (Amst. 1659). Onuitgegeven zijn twee brieven van hem en verschillende aan hem van zijn vader, Petr. en Is. Gruterus, Mart. Hortensius, P. Reigersberg, W. Moons, Sam. Sorbière, Scioppius, Mer. Casaubonus e.a., tusschen 1631 en 1668, op de Bodleiana te Oxford, waar zich ook Epigrammata quaedam Justi Rijkevardi’, 22 en 23 Apr. 1694, bevinden. Grieksche epigrammata van R. bezat zijn achterneef Adriaan van Cattenburch. Zie: Gassendi Opera omnia VI (Lyon 1658) 470; G.J. Vossii Epp. (Aug. Vind. 1691) I, 254, 291, 297; II, 248; Hug. Grotii Epp. (Amst. 1786) App. no. 358; Brandt en Cattenburch, Leven van H. de Groot II (Dordr. 1727) 49; A. Fokker, Louis de Bils in Tijdschr. voor Geneesk. 2e Rks I: 2 (1865) 178, 189; Brugmans, Onderz. naar archivalia in Engeland ('s Grav. 1895) 482-3, 86; Oud-Holland XVIII (1900) 13 en Bijdr. en Meded. hist. Genootsch. XXII (1901) 61. de Waard |
|