[Roorda, Taco]
ROORDA (Taco), geb. 19 Juli 1801 te Britsum, overl. 5 Mei 1874 te Leiden. Hij studeerde in de theologie en de letteren te Groningen en te Leiden. In 1824 promoveerde hij in de theologie op eene Diss. exhibens commentarios in aliquot Jeremiae loca. In 1825 werd hij doctor honoris causa in de letteren, na verdediging van een: Specimen hist. crit. exhibens vitam Amedis Tulonidis. Eerst was hij predikant te Lutjegast, sedert 1827 te Burg. In 1828 werd hij buitengewoon hoogleeraar in de oostersche talen, de hebreeuwsche oudheden en de exegese van het Oude Testament aan het athenaeum te Amsterdam, waarbij hij eene rede uitsprak: de Poetriis Hebraeis. In 1834 werd hij gewoon professor in de bespiegelende wijsbegeerte en in de oostersche talen. Te Amsterdam legde hij zich toe op de studie van het javaansch. Bij de oprichting der delftsche academie werd hij daar hoogleeraar en na de opheffing dier inrichting in 1864 hoogleeraar in het javaansch aan de rijksinstelling voor onderwijs der ind. taal-, land- en volkenkunde te Leiden. Daarbij hield hij eene toespraak: Over het voorname doel en de methode van het onderwijs in de Javaansche taal. Hij was lid der Kon. Acad. v. Wetenschappen.
Hij huwde 14 Juni 1826 Maria de Jong.
Zijne hoofdwerken zijn: Jav. Nederl. Woordenboek (1847, 2e dr. 1875); Supplement daarop (met Meinsma 1862); Javaansche grammatica en leesboek (Amst. 1855); verkorte uitgave daarvan (1874); Het boek Radja Pirangon ('s Grav. 1869); Jav. wetten (Amst. 1844); Verzameling van Jav. brieven (1845); Wajangverhalen ('s Grav. 1869); Kitab toehpah (Leiden 1874).
J.W. Gerstenhauer Zimmerman en J.H. Hoffmeister hebben zijn portret op steen geteekend.
Zie: Encycl. v. Ned.- Indië III, 460-461; J.J. Meinsma in Bijdr. T., L. en Vk. 1874, 320-328; Jaarb. kon. Acad. 1874, 17; Nederl. Spectator 1874, 178.
Juynboll