Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1229]
| |
opleiding ontving hij op de lagere scholen van Waddingsveen en Schoonhoven, vervolgens op de latijnsche school te Rotterdam, van waar hij in 1828 naar Leiden ging om in de letteren en de rechten te studeeren. Vóór het voltooien zijner studie hier, aanvaardde hij een betrekking van huisonderwijzer bij een aanzienlijke familie te Deventer en liet zich daar tevens als student aan het athenaeum inschrijven. Ten behoeve van zijn beide dissertaties over Plautus, die hij grootendeels in Deventer bewerkte, deed hij, met brieven van aanbeveling van Geel, een reis naar Parijs, waar handschriften van dezen dichter moesten vergeleken worden. 21 Juni 1836 promoveerde Romeyn tot dr. in de beide rechten op een proefschrift Loca nonnulla ex Plauti comoediis jure civili illustrata, en tevens tot dr. in de letteren op een Specimen litt. continens Plauti Pseudolum adnot. instructum. Na zijn promotie werd hij achtereenvolgens conrector te Gouda (1836), rector te Gorinchem (1843) en (in 1852) tevens schoolopziener van het 4de distr. v. Gelderl. aldaar; eindelijk in 1866 directeur der Rijks hoogere burgerschool te Middelburg, als opvolger van den naar Utrecht vertrokken dr. C.A. Engelbregt. Geschiedenis was het leervak zijner keuze en veel heeft hij voor dit vak van onderwijs en ook voor de geschiedenis als wetenschap gedaan. Reeds als schoolopziener had hij er zijn volle aandacht aan geschonken en bij het afnemen der examens voor het middelbaar onderwijs was het jaren lang Romeyn, die met het onderzoek naar de kennis der aanstaande leeraren in de geschiedenis werd belast. Om gezondheidsredenen zag hij zich in 1878 genoodzaakt ontslag uit zijn betrekking aan te vragen. Van zijn geschriften noemen wij: Schoolverzuim en wettelijke schoolpligtigheid (1863); Wat is er van de klagten over het Lager Onderwijs? (1866); Wat te doen tegen schoolverzuim? uitgeg. door de Maatsch. Tot Nut v. 't Alg. (1867); Over godsdienstonderwijs op de school, lagere en middelbare (1871); Een slecht middel voor een goed doel (1873), handelende over schoolverzuim en leerplicht; Hulp bij de geschiedenis-studie (1875) en Drie forsche karakters (t.w.: Jeremias de profeet, Phocion en Cato van Utica). Een vertaling van de redevoeringen van Demosthenes en Aeschines Over de kroon is alleen in handschrift bewaard gebleven. Zie: Nagtglas, Levensber. II (1893) 541; Levensber. Letterk. 1895, 63. Zuidema |
|