hoofdzakelijk bestemd voor jongelieden uit den voornamen stand; prins Willem van Oranje behoorde van 1851-54 tot de leerlingen van 't instituut, onder particuliere leiding nochtans van zijn gouverneur jhr. de Casembroot. Behalve eenige opstellen in verschillende tijdschriften gaf de Raadt uit: Redevoering over de redenen waarom nog vele schoolonderwijzers zoo onbekwaam zijn voor hun beroep, en over het aangename van hetzelve (1814); Brief over de wetten op het lager onderwijs aan den heer J. Corver Hooft bij zijn benoeming tot voorzitter der Tweede Kamer (1829); De wetten op het lager onderwijs in 't Kon. der Nederl. geschiedkundig beschouwd als een eigendom der Noord-Nederlanders, en de geest en strekking dier wetten opvoedkundig verdedigd (1830); Lager onderwijs in Engeland en in ons vaderland (1840); Een drietal bedenkingen van Mr. Groen van Prinsterer beantwoord (1840); Noorthey in 1849 (1849) en De koninklijke besluiten van 23 Mei 1845 en 1 Juli 1850 voor de toelating van studenten tot de hoogescholen.
Zie: Levensb. Letterk. 1863, 311 met bibliografie; J.H. Kramers, Herinneringen aan P. de R. (Rott. 1863).
Zuidema