[Prins, Johannes Jacobus]
PRINS (Johannes Jacobus), zoon van Isaäc (kol. 1131), geb. 9 Oct. 1814 te Langezwaag, gest. 24 Mei 1898 te Leiden. Te Amsterdam genoot hij zijne opleiding; zijne afscheidsoratie op de latijnsche school had tot onderwerp F. von Reinhard, de beroemde theoloog en moralist. Na een vierjarig verblijf aan het athenaeum der hoofdstad, ging hij naar de leidsche hoogeschool, waar hij in 1838 tot doctor werd bevorderd op eene dissertatie de Locis Evangelistarum, in quibus Jesus baptismi ritus subiisse traditur, nadat hij reeds als amsterdamsch student door de leidsche faculteit was bekroond voor de beantwoording eener prijsvraag over 1 Petr. III: 18-22. Als predikant was hij werkzaam te Eemnes-binnen, Alkmaar (waar hij in het huwelijk trad met Christina Johanna Kluppel), Rotterdam. In 1856 werd hij te Leiden als hoogleeraar benoemd om onderwijs te geven in de uitlegging van het N.T., en in de practische theologie. Hij aanvaardde deze betrekking met eene Oratio de institutione academica ad futurum sacrorum antistitem formandum aptissima. Vooral ook de uren van practische oefening, welke hij aan zijne lessen toevoegde, werden zeer gewaardeerd. In 1877 moest hij deze aan den kerkelijken hoogleeraar overgeven, terwijl hem nu ook de inleiding tot het N.T. werd opgedragen. Tot den voorgeschreven leeftijd (1885) mocht hij in goede gezondheid zijn werk volbrengen. Bestuurder was hij van het Haagsche Genootschap sinds 1871, hoofdbestuurder van het Ned. Zendelinggenootschap en van Welstand, curator van het Stolpiaansch legaat enz. Uit zijn huwelijk werden één zoon en drie dochters geboren.
Zijn door D.J. Sluyter gegraveerd portret staat in den Leidschen Studentenalmanak v. 1867. Ook is het op steen geteekend door A.J. Ehnle en door J.H. Hoffmeister.
Zie: H.P. Berlage in Levensb. Letterk. 1899, 1 met bibliografie.
Herderscheê